Een embryo bestaat in eerste instantie enkel uit totipotentestamcellen. Bij de embryonale ontwikkeling van een organisme blijven enkele cellen totipotent en vormen de kiembaan. Alle overige cellen gaan zich specialiseren en vormen cellen met elk een eigen functie, ook wel somatische cellen genoemd. Cellen die eenmaal gedifferentierd zijn kunnen geen andere functies meer vervullen en ze kunnen ook niet meer teruggaan in hun ontwikkeling om weer stamcellen te vormen.
Mutaties die aanwezig zijn in kiembaancellen kunnen worden doorgegeven aan het nageslacht; dit in tegenstelling tot mutaties die in somatische cellen aanwezig zijn. Bij verschillende erfelijke ziekten, zoals de ziekte van Huntington of cystische fibrose, spelen kiembaanmutaties een bepalende rol.
Overdracht van erfelijke eigenschappen
Via de kiembaan worden de erfelijke eigenschappen doorgegeven aan het nageslacht. Door mutaties in het DNA van de kiembaancellen veranderen organismen in de tijd en zo kunnen ze zich aanpassen aan veranderde omstandigheden. Mutaties kunnen ook leiden tot erfelijke aandoeningen. Door het genetisch materiaal in kiembaancellen aan te passen zou voorkomen kunnen worden dat erfelijke aandoeningen op een volgende generatie worden overgedragen.[1] Dit is een vorm van gentherapie. Er is veel discussie omtrent deze therapie, vanwege de ethische aspecten die hiermee verbonden zijn.[1]