Aangenomen wordt dat de vroegste triploblasten ergens in het Proterozoïcum uit de diploblasten zijn geëvolueerd en zich als een groep hebben gevestigd vóór hun diversificatie tijdens de Cambrische explosie.[1][2][3]
Het eerste bewijs voor een tripoblast in bredere zin komt van de uitgestorven Kimberella uit het Ediacarium, een vermoedelijke voorouder van de huidige weekdieren.
Met betrekking tot de aanwezigheid van een lichaamsholte gevormd uit het mesoderm (coeloom), worden de triploblastische dieren onderscheiden in de niet noodzakelijkerwijs monofyletische groepen.
Triploblasten die geen coeloom ontwikkelen, worden acoelomaat genoemd. Hun mesodermgebied, dus tussen het darmkanaal en de huid, is volledig gevuld met weefsel. Voorbeelden van acoelomaten zijn dieren in het fylum Platyhelminthes, de platwormen.
Dieren met een echt coeloom worden eucoelomaat (of coelomaat) genoemd. Een echt coeloom ontwikkelt zich volledig uit het mesoderm en is bekleed met een epitheelmembraan. Ringwormen, weekdieren, geleedpotigen, stekelhuidigen en chordadieren zijn allemaal eucoelomaat.
Een derde groep triploblasten heeft een iets ander coeloom, gedeeltelijk afgeleid van mesoderm en gedeeltelijk van endoderm. Deze dieren zijn pseudocoelomaat. Een goed voorbeeld is het fylum Nematoda, de rondwormen.
De systematische classificatie van triploblasten is gebaseerd op het lot van de embryonale blastoporus; Er worden twee grote groepen (takken) onderscheiden:
Protostomia: de blastoporus geeft eerst aanleiding tot de mond en de anus wordt nieuw gevormd, hoewel deze niet altijd aanwezig is, zoals het geval is bij Platyhelminthes.
Deuterostomia: de mond ontstaat later, het is neoformatie. En de blastoporus geeft meestal eerst aanleiding tot de anus, hoewel niet altijd. Dit kan dichtbij de blastoporus ontstaan of niet.
↑Seilacher, Adolf; Pradip K., Bose; Pflüger, Friedrich (1998). Riploblastic animals more than 1 billion years ago: trace fossil evidence from India 282 (5386). PMID9756480. DOI: 10.1126/science.282.5386.80.