Planten kunnen in groeivormen worden ingedeeld op grond van hun habitus: hun algemene uiterlijke morfologische kenmerken. Bij de zaadplanten wordt dan bijvoorbeeld gekeken naar de mate van verhouting van de stengel (stam) en de mate en plaats van vertakking, naar het al of niet afvallen van de bladeren en hun algemene vorm.
Zaadplanten
De indeling in groeivormen naar morfologische kenmerken voor zaadplanten is grotendeels verwerkt in de indeling in levensvormen volgens Raunkiær. De verschillende literatuur over definities van groeivormen en levensvormen is vaak verwarrend en tegenstrijdig. Een min of meer gebruikelijke indeling, waarop naar behoefte variaties worden gemaakt, volgt hieronder.
Een globale indeling bij de mossen is die op grond van kun algehele vertakkingswijze, de bouw van de plant met van stengels en zijtakken en de plaats van de sporenkapsels. De onderscheiden groepen zijn topkapselmossen, slaapmossen en cladocarpe mossen. Enkele groepen passen niet goed in deze indeling, zoals de veenmossen.
Een wat nauwkeuriger indeling bij mossen is:
Eenjarige mossen
Alleenstaande mossen
Lage zoden
Kussens
Waaiers
Matten
Hoge zoden
Weefsels
Hangende mossen
Boomvormige mossen
In zijn mossentabel (een determinatietabel voor levermossen, mossen en hauwmossen) onderscheidt Margadant de volgende praktische groepen:[1]