De putter is een relatief slanke vink met een kenmerkende koptekening. Zijn rode gezicht is omlijst met een brede witte band, terwijl het achterhoofd zwart is. Over de zwarte vleugels loopt in de lengte een brede gele band. Verder is het verenkleed lichtbruin op de rug en de flanken, wit op de onderzijde en zwart op de staart.
In de westerse wereld wordt de putter sinds lange tijd als kooivogel gehouden. Sommige putten met een klein emmertje zelf hun water uit een waterreservoir. Hieraan dankt de putter zijn Nederlandse naam.[4]
Uiterlijke kenmerken
De putter is een tenger gebouwde vink met een spitse snavel en een diepgevorkte staart. Een volwassen vogel heeft een lichaamslengte van 11,5 tot 12,5 centimeter[5] en een vleugelspanwijdte van 21 tot 25 centimeter.[6] Het gewicht varieert tussen de 14 en 19 gram.[a]
Een volwassen putter heeft een rood masker en een donkere teugelstreep.[b] Achter dit rode masker loopt bij de meeste ondersoorten een brede witte baan van de oorstreken tot aan de kin. Daarachter bevindt zich een volgende zwarte baan, die van boven de schouders tot aan de kruin loopt.
De vleugels zijn overwegend zwart. De slagpennen hebben witte toppen en een grote gele vlek in het midden. Wanneer de putter zijn vleugels spreidt, is een brede gele vleugelstreep zichtbaar. Ook de staartpennen zijn zwart en hebben een wit uiteinde. Aan de onderzijde is het verenkleed overwegend wit.
De bovenzijde en de borst van de putter is geelbruin in het winterkleed en grijzer en lichter gekleurd in het zomerkleed. Het zomerkleed verschijnt na het slijten van de veerpunten. De bovendelen en de borst worden grijzer en lichter gekleurd en de uiteinden op de slag- en staartpennen vertonen minder wit. Ook is de lichte vlek achter in de nek witter.[5] De snavel is in het zomerkleed geheel wit, maar in het winterkleed krijgt het een donker gekleurde snavelpunt.
Geslachtsonderscheid
De geslachten vertonen niet veel seksuele dimorfie. Het grootste verschil is de grootte van het rode gezichtsmasker. Deze loopt bij het mannetje tot voorbij het oog, maar bij het vrouwtje tot halverwege het oog.[5] De teugelstreep en schouders van het mannetje zijn diepzwart, maar die van het vrouwtje zijn lichter gekleurd. Het mannetje heeft bovendien een iets grotere snavel[7] en smallere grijze toppen aan de kleine vleugeldekveren.[5] In het zomerkleed is het gezichtsmasker en de gele vleugelstrepen van het mannetje feller gekleurd dan bij het vrouwtje.
Juveniel
Het juveniel is overwegend grijsachtig geelbruin, met vage donkere vlekken en strepen. De onderzijde is lichter dan die van een volwassen vogel en de kop is effen gekleurd. Daarentegen is de juveniel dankzij zijn gele vleugelstrepen als putter te herkennen.
Gedrag en levenswijze
De putter is een sociale vogel die het grootste deel van het jaar in groepsverband leeft. Groepsleden delen een gemeenschappelijk voedselterritorium en verdedigen deze tegen andere putters. Ze foerageren meestal in open gebied, zoals bermen en op braakliggende terreinen.[6] Met name in de winter vormen putters grote zwermen van tot wel veertig vogels.
Voedsel
De putter heeft een voorkeur voor kleine zaden, zoals die van distels en andere composieten. Dankzij zijn lange snavel kan de putter deze moeilijk te bereiken zaden bemachtigen. In een groot deel van zijn verspreidingsgebied is de putter de enige vogel die het zaad van kaardenbollen kan bereiken, dat zich aan de onderkant van lange, stekelige buizen bevindt.[c][7]
Behalve kleine zaden voedt de putter zich met bessen, knoppen (onder andere van de paardenbloem) en gras. In de winter bezoekt hij ook de voedertafel. Nestlingen worden ook gevoerd met insecten.
Communicatie
De roep van een putter is een vloeiend, twinkelend tswit-wit-wit. Ook laat de vogel heldere hoge fluittonen horen die klinken als pie-u. Zowel het mannetje als het vrouwtje zingen, al is de zang van het mannetje opvallender en gevarieerder. Het bestaat uit snelle, twinkelende trillers en zacht gekwetter, vermengd met de typische drielettergrepige roep (beluisterⓘ).[5][6]
Voortplanting en ontwikkeling
Tijdens de winter worden in de groepen de koppels gevormd voor het aansluitende broedseizoen, dat loopt van april tot september. De putter broedt vaak in losse groepen die uit wel tien paren kunnen bestaan.[6][8]
Nestbouw
Aan het eind van de winter zoekt het mannetje een geschikte nestplaats, meestal in een open bos of in een vrijstaande boomgroep.[6] Het nest wordt alleen door het vrouwtje gemaakt, het mannetje houdt haar enkel gezelschap. Doorgaans is het nest binnen een week klaar.[8]
Het compacte en zorgvuldig afgewerkte nest wordt gewoonlijk enkele meters boven de grond gebouwd, waarbij het goed is verstopt tussen de bladeren. Bij voorkeur bouwt de putter het nest aan het einde van een dunne tak.[9] Het nest is gemaakt van mossen en korstmos en wordt met spinrag aan de takken bevestigd. De binnenzijde van het nest is relatief diep, zodat de eieren er bij hevige wind niet uit kunnen rollen.[10]
Broedsel
Enkele dagen nadat het nest klaar is, worden de eieren gelegd. De eieren worden doorgaans vroeg in de morgen gelegd, met intervallen van een dag.[8] Gewoonlijk bestaat een broedsel uit vier tot zes eieren. Elk ei is lichtblauw met donkerbruine vlekken en heeft een glanzend oppervlak.[6][9] Het ei heeft een gemiddelde grootte van 17,3 bij 13,0 millimeter en weegt ongeveer 1,5 gram.[8]
Het vrouwtje broedt de eitjes in 11 tot 14 dagen uit. De nestlingen worden door beide ouders gevoerd. Aanvankelijk krijgen ze zaden en insecten te eten, maar naarmate ze groeien krijgen ze steeds minder insecten.[11]
Dertien tot achttien dagen na het uitbroeden vliegen de jongen uit. Ze worden daarna nog zeven tot negen dagen door de ouders gevoerd. Daarna vliegen ze in troepen rond en wijden de ouders zich aan het tweede broedsel.[6] Per jaar worden meestal twee, maar soms drie legsels grootgebracht.[8]
Verspreiding en leefgebied
De putter is inheems in Europa, Noord-Afrika en het westen van Azië.[1]
De oostelijke putter is een aparte soort die aansluitend op het verspreidingsgebied voorkomt in Midden-Azië.
De leefgebieden van deze soorten liggen in open, licht beboste terreinen. In Europa zijn dit bijvoorbeeld tuinen, parken en bosranden.[5]
In een groot deel van zijn verspreidingsgebied is de putter een standvogel, maar in een groot deel van Azië migreert hij jaarlijks tussen koude en mildere streken.
In de literatuur en klassieke muziek wordt de putter dankzij zijn bonte verenkleed en uitbundig lied vaak in verband gebracht met vrolijkheid. Het lied van de putter staat centraal in het fluitconcert Opus 10 nr. 3 in D van Vivaldi, waarbij een fluit de zang voorstelt. Geoffrey Chaucer noemde de putter in The Cook's Tale, een onvoltooid deel van The Canterbury Tales: "Hij was vrolijk gekleed als een putter in het bos."[e] In het gedicht The Great Hunger van Patrick Kavanagh is de putter een van de weinige lichtpuntjes in het leven van een oude Ierse boer:
The goldfinches on the railway paling were worth looking at −
A man might imagine then
Himself in Brazil and these birds the birds of paradise
And the Amazon and the romance traced on the school map lived again.
(en) Ibercaja Aula en Red: Javier Blasco-Zumeta, Gerd-Michael Heinze, Goldfinch
Noten
↑Tenzij anders vermeld worden in het artikel de kenmerken van de nominaatondersoortC. C. carduelis genoemd of die van de soort in zijn algemeen. Kenmerken van andere ondersoorten kunnen afwijken.
↑De teugel is het gedeelte tussen het oog en de snavel.
↑Daar het mannetje een iets langere snavel heeft, eet hij meer zaad van kaardebollen dan het vrouwtje.[7]
↑Zo gecreëerde Brisson een wetenschappelijke naam bestaande uit twee gelijke delen. Zo'n combinatie wordt in de taxonomie een tautoniem genoemd.
↑"Gaillard he was as goldfynch in the shawe."[20] In het Engels wordt de putter European goldfinch genoemd. Niet te verwarren met de goudvink (Engels: bullfinch).
Bronnen en verwijzingen
(en) Stanley Cramp, C.M. Perrins, Handbook of birds of Europe the Middle East and North Africa: Birds of the Western Palearctic, Volume 8: Crows to Finches (1994, Oxford University Press)
↑ abcdefJames Ferguson-Lees, Ian Willis, Tirions vogelgids (Tirion, 1987), p. 322
↑ abcdefgVolker Dierschke, De Nieuwe Tirion natuurgids Vogels (Tirion Natuur, 2008) p. 99
↑ abc(en) Christopher M. Perrins, Alex L.A. Middleton, Animals of the World - Birds of Forest, Moor and Mountain (1987, Equinox): Cameron B. Kepler, p. 138