Hij was een leerling van Giacomo Carissimi in Rome. Na zijn terugkeer in Parijs werd hij privé-componist voor Maria van Guise (tot haar dood in 1688) en componeerde later voor de Comédie Française, waar hij samenwerkte met Molière. De samenwerking met de toneelgroep ging nog geruime tijd door na Molières dood in 1673. Rond 1688 werd Charpentier componist voor de jezuïeten en in 1698 kapelmeester van de Sainte-Chapelle.
Naast twee opera's en diverse toneelmuzieken schreef Charpentier veel kerkmuziek, onder meer tien missen, een requiem en andere liturgische muziek met instrumentale begeleiding, variërend van enkele instrumenten tot volledig orkest. De Prélude van zijn Te Deum in D groot voor solisten, koor en orkest fungeert sinds jaar en dag voor vele Europese televisiekijkers als herkenningsmelodie van Eurovisie-uitzendingen. De melodie was ook de basis voor de Eurovisiemars voor harmonieorkest. Dit Te Deum componeerde Charpentier ter ere van de Vrede van Nijmegen in 1678 en is mogelijk voor het eerst opgevoerd in de Sint-Stevenskerk.
De werken van Charpentier werden gecatalogeerd door Hugh Wiley Hitchcock in zijn werk: Les Oeuvres de Marc-Antoine Charpentier: Catalogue Raisonné, (Paris: Picard, 1982). Elk werk kreeg als referentie een H-nummer (van Hitchcock) toegewezen.
Antiennes pour les violons, flûtes et hautbois à 4 parties, H.532
Après Confitebor, Antienne D la re sol bquarre, H.516
Concert pour quatre parties de violes, H.545
Messe pour plusieurs instruments au lieu des orgues, H.513
Noëls pour les instruments, H.531
Noëls sur les instruments, H.534
Offerte pour l'orgue et pour les violons, flûtes et hautbois, H.514
Ouverture pour le sacre d'un Evesque, pour les violons, flûtes et hautbois H.536
Pour un reposoir, ouverture dez que la procession paroist, H.523
Sonate, H.548
Symphonie en g re sol bémol a 3 flûtes ou 3 violons, H.529
Bibliografie
(fr) Camille Saint-Saëns, Au courant de la vie, Un contemporain de Lully, chapitre 1, édition Dorbon-Ainé 1914, report édition Wentworth Press, Scholar sélect 2018.
(fr) Claude Crussard (1893-1947), Un musicien français oublié, Marc-Antoine Charpentier, 1634-1704, Paris, Librairie Floury, 1945.
(fr) Robert W. Lowe, Marc-Antoine Charpentier et l'opéra de collège, Paris, G.-P. Maisonneuve et Larose, 1966, 195 p.
(fr) Catherine Cessac, Paris, Fayard, 1988, 604 p. (ISBN 2-213-02136-8, OCLC 906579047) — rééd. 1998 et éd. augmentée 2004.
(en) H. Wiley Hitchcock, Marc-Antoine Charpentier; Oxford, New York, Oxford University Press, 1990 (Oxford Studies of Composers, 23).
(en) Patricia M. Ranum, Portraits around Marc-Antoine Charpentier, Baltimore, auteur, 2004, 640 p.
(fr) Catherine Cessac (textes réunis par), Sprimont, Mardaga, coll. « Études du Centre de musique baroque de Versailles / Musique, musicologie », 2005, 414 p. (ISBN 2-87009-887-1, OCLC 424332203, notice BnF no FRBNF39942557)
(fr) Catherine Cessac (éd.), Wavre, Mardaga, coll. « Études du Centre de musique baroque de Versailles / Musique, musicologie », 2007, 312 p. (ISBN 978-2-87009-941-4, 2-87009-941-X, OCLC 85335569, notice BnF no FRBNF40988745)
(en) Shirley Thompson (dir.), New perspectives on Marc-Antoine Charpentier, New York, Routledge, 2010/2016, 600 p. (ISBN 978-0-7546-6579-3, OCLC 994220863)
(fr) Catherine Cessac (éd.), Les Histoires sacrées de Marc-Antoine Charpentier. Origines, contextes, langage, interprétation, Brepols 2016, 280 p.