Walram I van Nassau (ca. 1146[1][2] – 1 februari1198[1][2][3][4]), Duits: Walram I. Graf von Nassau, ook bekend als Walram I van Laurenburg (Walram I. Graf von Laurenburg), was graaf van Nassau en is de oudste Nassau van wiens stamvaderschap men absoluut zeker is.[1] Hij wist tijdens zijn regering zijn grondgebied aanzienlijk uit te breiden. Hij nam deel aan de Derde Kruistocht.
Walram wordt tussen 1176 en 1191 vermeld als graaf van Laurenburg en daarna, vanaf 1193, als graaf van Nassau.[1][2][3] Hij lijkt zijn residentie eerst te hebben gehad op de Burcht Laurenburg, daarom voerde hij aanvankelijk de naam graaf van Laurenburg, terwijl in zijn huis de naam Nassau allang werd gebruikt. Nog in 1198 zegelde zijn weduwe met het zegel van Walram van Laurenburg.[6] Walram regeerde samen met zijn neef Rupert III, en later met diens zoon Herman, die hij uiteindelijk opvolgde.[1][3]
Ten zuiden van zijn bezittingen nam Walram de gedeeltelijke heerschappij van de Einrichgau over, later het Vierherrengericht[noot 1] genaamd, met zijn belangrijkste stad Marienfels. Die stad was een deel geweest van het voormalige graafschap Arnstein. De laatste graaf van Arnstein, Lodewijk III, had geen erfgenaam en had de Burcht Arnstein omgezet in een klooster: Klooster Arnstein. Bij zijn eigen intrede in het klooster in 1139/40, had Lodewijk de controle over Marienfels overgedragen aan zijn neef Reginbold van Isenburg. In 1160 verkocht Reginbold het aan zijn neven, de graven van Nassau en de graven van Katzenelnbogen. De graven van Nassau konden een deel van de erfenis opeisen door het huwelijk van hun voorvader Dudo van Laurenburg met een van de zeven dochters van graaf Lodewijk I van Arnstein.
Walram had voortdurende vetes met de naburige huizen van Eppstein, Solms en Katzenelnbogen.
Derde Kruistocht
Walram nam, samen met zijn neef Rupert III, deel aan de Derde Kruistocht onder keizer Frederik I ‘Barbarossa’.[1][8] Waarschijnlijk heeft Walram op de Hofdag van Mainz op 27 maart 1188 met de keizer het kruis opgenomen. Aan het begin van de tocht werd hem een belangrijke taak opgedragen. Met zijn neef Rupert en graaf Hendrik van Diez vormde hij de begeleiding van de in het najaar van 1188 als gezant naar keizer Isaäk II Angelos afgevaardigde bisschopHerman II van Münster. De delegatie kwam wel in Constantinopel aan, maar werd hier door de Byzantijnse keizer slecht behandeld en in slechte omstandigheden gevangen gehouden.[6][9] Ze werden eerst verlost bij het naderen van het kruisleger.[4] Op 28 oktober 1189 sloten Walram en zijn lotgenoten zich bij Philippopel weer bij het kruisleger aan. Vanaf die dag verdwijnt hij uit het kruisleger. De veronderstelling dat hij aanwezig was bij de oprichting van de Duitse Orde in Akko is, voor zover bekend over het verloop daarvan, niet houdbaar. Evenmin is er voldoende bewijs dat hij op dat moment, in strijd met zijn kruistochtgelofte, het kruisleger heeft achtergelaten. Het is zeker dat in 1190, voordat het nieuws van de dood van de keizer in Duitsland arriveerde, Walram getuige was in een te Keulen opgestelde oorkonde van aartsbisschop Filips I van Keulen.[6]
Laatste jaren
Er is weinig bekend over de daaropvolgende jaren van Walram. Hij wordt soms als getuige vermeld, ook in keizerlijke oorkonden, maar over het algemeen lijkt hij ver van de keizer afgestaan te hebben en aan diens militaire activiteiten niet deelgenomen te hebben. Walram sloot op 6 november 1195, na bemiddeling en goedkeuring van keizer Hendrik VI, met bisschop Hendrik I van Worms het voor zijn huis belangrijke verdrag waarin de wederzijdse rechten – de heerlijke rechten van de bisschop en de voogdijrechten van de graaf – op het slot, de stad en de heerlijkheid Weilburg vastgelegd werden. Slot en heerlijkheid Weilburg verschijnen hier voor de eerste keer als bezit van het Huis Nassau. In de jaren na het verdrag van 6 november 1195 schijnt Walram aan het keizerlijke hof verbleven te hebben, zo nam hij deel aan de Rijksdag van Worms, waar de keizer over een nieuwe kruistocht onderhandelde. Het staat vast dat Walram aan de tocht van het Duitse leger in 1197 niet deelnam, meerdere vermeldingen als getuige in oorkonden bewijzen dat hij het vaderland niet verliet.[6]
Walram overleed op 1 februari 1198 en werd begraven in Klooster Arnstein.[1][5] Hij werd opgevolgd door zijn zoons Hendrik II en Rupert IV.
Huwelijk en kinderen
Walram huwde met een zekere Kunigunde († 8 november in of na 1198, laatst vermeld op 20 maart 1198[3]), mogelijk een dochter van een graaf van Spanheim of een dochter van graaf Poppo II van Ziegenhain.[1][3]
Uit dit huwelijk werden geboren:[1][2][4][5]
Hendrik II ‘de Rijke’ (ca. 1180 – 26 april 1247/48/49/50), vermeld als graaf van Nassau 1198–1247.
Rupert IV († na 1 januari 1239), vermeld als graaf van Nassau 1198–1230.
(de) Becker, E. (1983). Schloss und Stadt Dillenburg. Ein Gang durch ihre Geschichte in Mittelalter und Neuzeit. Zur Gedenkfeier aus Anlaß der Verleihung der Stadtrechte am 20. September 1344 herausgegeben, Neuauflage. Der Magistrat der Stadt Dillenburg, Dillenburg [1950].
Hesselfelt, H.F.J. (1965). De oudste generaties van het Huis Nassau. De Nederlandsche Leeuw. Maandblad van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde 1965 (11): 354-365
(fr) Huberty, Michel, Giraud, Alain; Magdelaine, F. & B. (1981). l’Allemagne Dynastique. Tome III: Brunswick-Nassau-Schwarzbourg. Alain Giraud, Le Perreux.
(de) Lück, Alfred (1981). Siegerland und Nederland, 2. Auflage. Siegerländer Heimatverein e.V., Siegen [1967].
(de) Sauer, Wilhelm (1896). Allgemeine Deutsche Biographie. Band 40. Duncker & Humblot, Leipzig, "Graf Walram I. von Nassau", pp. 776-778.
(en) Setton, Kenneth M., Hazard, Harry W.; Wolff, Robert Lee; Zacour, Norman P.; Whithed Baldwin, Marshall (2005). A History of the Crusades. The Later Crusades, 1189-1311, revised. University of Wisconsin Press, Madison [1969]. ISBN 978-0-299-04844-0.
Venne, J.M. van de, Stols, Alexander A.M. (1937). Geslachts-Register van het Vorstenhuis Nassau. A.A.M. Stols’ Uitgevers-Maatschappij, Maastricht.
Vorsterman van Oyen, A.A. (1882). Het Vorstenhuis Oranje-Nassau. Van de vroegste tijden tot heden. A.W. Sijthoff en J.L. Beijers, Leiden en Utrecht.
Voetnoten
↑“Het Vierherrengericht was genoemd naar zijn vier bezitters, de graven van Katzenelnbogen (Hessen), Diez (Nassau-Diez), Nassau-Usingen en Nassau-Weilburg. In 1774 werden deze gebieden, verenigd rond de stad Nastätten en samengesteld uit achtendertig dorpen, gedeeld.”[7]
↑Dit wordt vermeld in het artikel over Walram I op de Engelstalige Wikipedia. In het artikel over de Burcht Sonnenberg op de Duitstalige Wikipedia staat: “Die Nassauer waren von Friedrich I. wahrscheinlich als Dank für Ihre Unterstützung in den Römerzügen 1154 mit dem Königshof Wiesbaden belehnt worden.” In het artikel over zijn zoon Rupert IV op de Engelstalige Wikipedia staat daarentegen: “Walram I had received the Königshof Wiesbaden from Emperor Frederick I in reward for his support of the emperor in the conflicts of 1170-1180.”