De schrijfwijze Tsjecho-Slowakije met een koppelteken (Tsjechisch/Slowaaks: Česko-Slovensko) was in Tsjechoslowakije de officiële[bron?] spelling gedurende volgende perioden:
1918 tot 1920 (volgens enkele geschiedkundigen tot 1923)
De naam was oorspronkelijk analoog aan "Oostenrijk-Hongarije" samengesteld. Vaak raakte het koppelteken in onbruik en gaf men de voorkeur aan het aaneengeschreven Tsjechoslowakije (officieel gedurende het grootste deel van de staatsgeschiedenis). Tegenwoordig wordt de naam in Tsjechië volgens de officiële Tsjechische spellingsregels aaneengeschreven als 'Tsjechoslowakije' (Tsjechisch: Československo), terwijl deze in Slowakije nog steeds met een koppelteken wordt geschreven: "Tsjecho-Slowakije" (Slowaaks: Česko-Slovensko). In Vlaanderen komen de spellingvarianten Tsjecho-Slovakije en Tsjechoslovakije veelvuldig voor.
Tsjecho-Slowakije is nooit echt een stabiele staat geweest, maar er was altijd een sterk nationaal besef, ondanks de etnische diversiteit van het land. Bij de volkstelling van 1921 was de bevolkingssamenstelling als volgt:
Daarnaast waren er grote minderheden van Roethenen (benaming voor Oekraïners) en kleinere minderheden van Joden en Polen.
Als bestuurstalen van Tsjecho-Slowakije werden het Tsjechisch en het Slowaaks gehanteerd. En dat terwijl er veel meer Duitsers woonden dan Slowaken, en de Duitsers economisch het meeste geld voor het land opbrachten. Bij deze groepen leidde dit tot een streven naar autonomie of aansluiting bij het moederland. Echter ook de Slowaken voelden zich achtergesteld.
In 1951 vonden zuiveringen plaats binnen de communistische leiding. Onder anderen partijsecretaris Rudolf Slánský werd op beschuldiging van titoïsme opgehangen. Een stalinistisch bewind onder Klement Gottwald en later Antonín Novotný handhaafde zich vervolgens tot 1968.
In 1968 kwam een groep van hervormers aan het bewind, onder leiding van Alexander Dubček. Het doel was de ontwikkeling van een "communisme met een menselijk gezicht". Dit half jaar wordt de Praagse Lente genoemd. Troepen van het Warschaupact maakten eind augustus een einde aan het experiment.
In 1990 werden voor het eerst vrije verkiezingen gehouden sinds de Tweede Wereldoorlog, waarbij de communistische partij slechts 14% van de stemmen kreeg. Václav Havel werd president. Deze overgangsperiode heet de "Fluwelen Revolutie".
Uiteenvallen
Met het wegvallen van de dictatuur zagen de Slowaken hun kans schoon om meer autonomie te eisen, want onder het communisme was de federale structuur van Tsjecho-Slowakije al te vaak een lege doos gebleken. De Slowaken, onder leiding van Vladimír Mečiar (die een coalitie vormde met de SNS) eisten een confederale staatsstructuur, maar kregen een nee van de Tsjechische minister-president Václav Havel, die de Slowaken voor de keus stelde: ofwel een sterke federatie, ofwel separatisme.
↑Citaat van Birjoekov Milan Kundera, een anticommunistisch schrijver, in het boek De rusteloze geest, Russen herinneren zich Stalin van Adam Hochschild, p. 335, hij voegt daaraan toe: 'En let u wel: de helft die juichte was de meer dynamische, intelligentere en betere helft', Uitg. Meulenhoff, Amsterdam (1994), ISBN 90-290-5080-2