Naaldbossen komen van nature voor in klimaten met koude winters en genoeg neerslag, of in warmere klimaten wanneer de bodem niet voedzaam genoeg voor loofbos is. Naaldbossen komen zowel voor in het landklimaat, het zeeklimaat als het gebergteklimaat.
In Centraal-Europa komen ze dan ook vooral voor op (voedselarme) zandgronden en hogerop op berghellingen tot aan de boomgrens. Bossen op voedselarme zandgronden zijn gevoeliger voor schade door zure regen met als resultaat in extreme gevallen zelfs bossterfte. Naaldbomen hebben geen vlakke bladeren, maar naaldvormige bladeren. In het grootste gebied van Scandinavië, waar de winters te koud zijn voor loofbossen, groeit slechts naaldbos. De zone waar alleen naaldbossen groeien wordt taiga genoemd en in het noorden begrensd door de toendra. De taiga strekt zich behalve over Scandinavië uit over het grootste deel van Siberië en Canada.
In Nederland zijn in de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw op de Veluwe, in Noord-Brabant en in Drenthe veel naaldbossen aangeplant om zandverstuiving tegen te gaan en hout te leveren voor de mijnbouw in Limburg. Veel aangeplante naaldbossen worden in daar in de eenentwintigste eeuw, na kaalslag of geleidelijk aan, omgevormd tot loofbossen met inheemse soorten.
Vegetatiestructuur
In een naaldbos groeien de planten in verschillende vegetatielagen. Tussen de lagen vindt concurrentie plaats om het zonlicht, en om op de bodem zo veel mogelijk zaden te kunnen laten ontkiemen.
Op de bodem van een bos bevindt zich de strooisellaag, gevormd door afgevallen naalden en dood hout. Deze laag is gevoelig voor verstoring. Vroeger werd strooisel uit deze laag gebruikt voor het kweken van onder andere Anthuriumplanten. Als eis werd toen gesteld dat ervoor in de plaats paardenmest in het bos moest worden verspreid. In het strooistel komen veel kleine dieren voor.
Op het strooisel bevindt zich de moslaag. Deze laag is slechts enkele centimeters hoog. Hierin groeien onder andere mossen, korstmossen en paddenstoelen.
Naaldbossen zijn in hun ondergroei in de regel armer aan plantensoorten dan de loofbossen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat er weinig licht door de boomkruinen op de grond terechtkomt, omdat de bomen dicht op elkaar staan. Hierdoor is het moeilijk voor veel planten om tot volle wasdom te komen. Een ander punt is dat op de grond onder het vrij dikke naaldenpakket geen humusrijkebodem kan ontstaan.
De zure grond die zo ontstaat is voor veel planten niet geschikt om te kunnen groeien. Wel komen er in naaldbossen verschillende soorten mossen voor, zoals bekertjesmos, verschillende korstmossen en rendiermos.