De wetenschappelijke naam van de groep werd voor het eerst voorgesteld door Leopold Fitzinger in 1843.[2] De slangen werden eerder aan andere geslachten toegekend, zoals Eutaenia en Tropidonotus. Er zijn 35 soorten waarvan er drie pas in 2005 wetenschappelijk zijn beschreven.
Uiterlijke kenmerken
De grootte verschilt per soort, de meeste soorten bereiken een lichaamslengte van ongeveer 40 tot 70 centimeter maar uitschieters kunnen vaak langer worden. De gewone kousenbandslang bijvoorbeeld bereikt een lengte van 46 tot 66 cm, maar het langst gevonden exemplaar mat 124 cm.
De naam kousenbandslangen slaat op het vaak gestreepte lichaamspatroon dat lijkt op dat van de vroeger gebruikte sokophouders Een aantal soorten staat bekend als bijzonder kleurrijk. Met name als de dieren bedreigd worden, waarbij het lichaam wordt afgeplat, is het strepenpatroon duidelijk te zien. De meeste soorten hebben twee witte tot gele vlekken aan de bovenzijde van de kop. In combinatie met hun algemene voorkomen en vrij rustige karakter maakt dat ze populair in de handel in exotische dieren.
Bij verstoring wordt het lichaam afgeplat en wordt een muskusachige stof uitgescheiden uit de anus. Van sommige soorten is bekend dat ze fel van zich af bijten. Kousenbandslangen zijn niet giftig.
Door de internationale natuurbeschermingsorganisatie IUCN is aan 31 soorten een beschermingsstatus toegewezen. Van de soorten worden er 25 als 'veilig' (Least Concern of LC) beschouwd, twee als 'onzeker' (Data Deficient of DD) en twee als 'kwetsbaar' (Vulnerable of VU). Twee soorten staan ten slotte te boek 'bedreigd' (Endangered of EN).[3]
Soorten
Het geslacht omvat de volgende soorten, met de auteur en het verspreidingsgebied.