In 1924 kwam Stille tot een classificatie van verschillende perioden in de tektonische geschiedenis van continenten. Deze perioden worden volgens Stilles classificatie niet alleen door tektonische, maar ook magmatische gebeurtenissen gekarakteriseerd. De perioden die hij onderscheidde zijn:
Orogene perioden, waarin gebergten worden gevormd. Door de steeds dikker wordende Aardkorst stijgt de temperatuur en wordt felsisch tot intermediair magma gevormd, dat aan de oppervlakte voor vulkanisme zorgt.
Quasikratonische perioden, waarin geen vulkanisme meer voorkomt maar nog wel felsische tot intermediaire intrusies in de korst worden gevormd.
Kratonische perioden, waarin geen vulkanisme of magmatische activiteit voorkomt, tenzij weer mafische vulkanen ontstaan, waarna weer een geosynclinale periode aanbreekt.
Stilles classificatie wordt ook tegenwoordig nog gebruikt om verschillende tektonische fasen bij gebergtevorming te onderscheiden. De classificatie werd na de ontwikkeling van de platentektoniek in de jaren zestig door John Tuzo Wilson met dit model samengevoegd tot het concept van de wilsoncycli. Van de kratonische perioden (stabiel continent) met weinig magmatische activiteit is de tegenwoordig nog in gebruik zijnde term kraton afgeleid. De term orogenese is afgeleid van Stilles orogene perioden.
Walter Eduard Hermann Carlé: Werner - Beyrich - von Koenen - Stille. Ein geistiger Stammbaum wegweisender Geologen. Geologisches Jahrbuch.Reihe A, Allgemeine und regionale Geologie Bundesrepublik Deutschland und Nachbargebiete, Tektonik, Stratigraphie, Paläontologie, Heft 108. Schweizerbart, Stuttgart 1988