Aan een ring vastgeklonken in een boogvenster zijn twee apen vastgeketend. Het zijn roodkopmangabeys uit West-Afrika. De linkse staart met grote ogen voor zich uit, de rechtse is weggedraaid van de kijker en blikt nogal ineengedoken en moedeloos naar buiten. Naast hen liggen schelpen van een gekraakte noot. Door het venster kijken we neer op de Schelde en zien we het profiel van Antwerpen uit het zuidwesten. Twee vogels vliegen voorbij, andere hangen in het zwerk. Het heldere zonlicht over het landschap contrasteert met de schaduwwerking in de vensternis. Verbleking van het blauwe pigment heeft ervoor gezorgd dat het water en de lucht er anders uitzien dan oorspronkelijk.[1] Schepen varen af en aan naar de drukke haven, die Bruegel het volgende jaar zou verlaten voor Brussel.
Interpretatie
Weinig kunsthistorici zijn van mening dat Bruegel eenvoudig twee exotische dieren heeft willen afbeelden zonder diepere betekenis. De apen zeggen iets over de mensen, maar wat? Het eerste spoor van het werk is in 1668 in de nalatenschap van de verzamelaar Pieter Stevens, dus over de totstandkoming is niets geweten. Bruegel had in die periode een zekere fascinatie voor apen, die ook te zien zijn op de prent Marskramer bestolen door apen (1562) en achter tralies op Dulle Griet (1563). Iconografisch bestond er een traditie die apen negatieve eigenschappen liet vertegenwoordigen. De aapjes van Bruegel zijn uiteenlopend gelezen als moraliserende symbolen van lust, gulzigheid, gierigheid of verdorvenheid. Of is het geen zonde die aan de ketting ligt, maar de vrijheid zelf? Ook is gespeculeerd over woordspelingen op de toenmalige actualiteit en over uitdrukkingen in verband met noten. Misschien de meest voor de hand liggende interpretatie is dat Bruegel speelde met het cliché van de kunstenaar als vaardig na-aper van de natuur (ars simia naturae). We weten dat hij zijn vriend Ortelius verblijdde met reflecties over de verhouding tussen kunst en natuur. Maar daarmee zijn de betekenislagen van het werk lang niet uitgeput.
Nachleben
De Poolse Wisława Szymborska schreef het gedicht Dwie małpy Bruegla over haar interactie met het schilderij.