De Twee Bomen van Valinor (Engels: the Two Trees of Valinor) worden beschreven in J.R.R. Tolkiens werk: De Silmarillion.
De eerste lichtbronnen in Arda waren twee enorme Lampen: Illuin, de Zilveren (in het noorden), en Ormal, de Gouden (in het zuiden). Dezen waren vernietigd door Melkor. Toen later de Valar naar Valinor gingen, schiep Yavanna de Twee Bomen al zingend.
De Bomen stonden op de heuvel Ezellohar, buiten Valmar gelegen. Zij groeiden door de aanwezigheid van de Valar en de tranen van Nienna.
Telperion is de Witte of Zilveren Boom en de oudste van de twee en werd gezien als man. Hij droeg bladeren met zilver en zwart en geeft een zilveren dauw af.
Laurelin de Guldene is de jongste van de twee en werd gezien als vrouw. De naam betekent in het Nederlands: Lied van Goud. Andere namen van zijn: Malinalda en Culúrien. Zij droeg bladeren van goud.
Zij brachten in oude tijden licht in de landen van de Valar tot zij werden verwoest door Melkor en Ungoliant. Toen de bomen vernietigd werden, werd de laatste bloesem van Telperion in een kom geplaatst die door Aulë de Smid gemaakt was. Ook de laatste vrucht van Laurelin werd in een kom geplaatst. Beide werden bewaakt door trouwe personen, waarvan altijd één maia was.
Stamboom van de Bomen
De Witte Boom van Gondor stamde af van Nimloth, Nimloth stamde af van Galathilion en Galathilion stamde af van Telperion, volgens Gandalf in In de Ban van de Ring. De volgende stamboom geeft de verwantschap tussen de Twee Bomen van Valinor en de Witte Bomen van Minas Tirith weer.
Aman, de Onsterfelijke Landen