Tur Abdin (Aramees: ܛܘܪ ܥܒܕܝܢ) is een heuvelachtige regio in het zuidoosten van Turkije met in het westen Mardin, in het noorden het oude Hasankeyf, in het oosten Cizre en Nusaybin in het zuiden. De naam 'Tur Abdin' (correcter getranscribeerd als Tur 'Abdin) komt uit het Aramees, en betekent 'Berg der dienaren (van God)'. Het gebied wordt gezien als het hartland van de staatloze Aramese christenen die tot aan de 20e eeuw een meerderheid waren in de regio.
Etymologie
De naam Tur Abdin betekent ''Berg van de dienaren van God''. Een andere term voor de regio was de naam Berg Masius. Masius was de jongste zoon van Aram.
Geschiedenis
Inscripties uit de 13e eeuw v.Chr. verwijzen naar de regio als Bit-Zamani en Nasibina; Aramese staten met de steden Omid en Nisibin als hoofdsteden.[1] In het Oude Testament staat de regio bekend als Berg Masius verwijzend naar de zoon van Aram die zich in de regio vestigde.
In 1855 verwoestte de Koerdische leider Êzdan Şêr Tur Abdin, verbrandde de gewassen en beroofde Aramese vrouwen en kinderen als slaven. De Koerdische invallen gingen door tot 1877, toen de zonen van de Koerdische leider Bedirkhan de steden Mardin, Midyat en Nusaybin veroverden en een Koerdisch emiraat uitriepen. Slechts acht maanden later slaagde een Ottomaans leger er samen met de Arameeërs in de Koerden te verslaan en te verdrijven. Na de Ottomaanse bloedbaden op Armeniërs en Arameeërs van 1895 en 1896; de zogenaamde Hamidische bloedbaden, nam de repressie tegen de niet-moslimbevolking van Midyat toe onder sultan Abdülhamit II. Om de niet-islamitische gebieden in Zuidoost-Anatolië onder controle te krijgen, richtte Abdülhamit II een leger op van Koerdische vrijwilligerseenheden, de Hamidiye-regimenten (Hamidiye Cavalerie). Aangezien deze strijdmacht alleen onder controle stond van de sultan, kon ze de christelijke bevolking van het gebied ongestraft lastigvallen.
Aramese Genocide
In juli 1914 besloot de Ottomaanse regering de Koerdische vrijwilligerseenheden te mobiliseren (seferbarlık). Alle christelijke mannen in Midyat tussen de 20 en 45 jaar oud werden tijdens de seferberlik geketend en weggevoerd om het leger te dienen bij het aanleggen van wegen. Op 6 juli 1915 vielen Koerdische cavalerie-eenheden en het reguliere leger Midyat aan, vermoordden vrouwen en kinderen en plunderden de stad. Een aantal dorpen besloten zich met succes te verzetten tegen het Ottomaanse leger en collaborerende Koerdische stammen. Deze gebeurtenissen staan bekend als De verdediging van Iwardo, De verdediging van Azech en De verdediging van Bsorino.
Enkele christenen vonden onderdak in de aangrenzende Arabische landen, voornamelijk in Syrië waar een aanzienlijk deel naar de stad Qamishli vluchtte en Libanon. De populatie van Tur Abdin kende direct na de genocide een periode van hongersnood (kafno) die vijf jaar duurde. Na 1930 werden de steden en dorpen in Tur Abdin herbouwd. Het aantal christelijke inwoners nam licht toe. [2]
Tot aan het begin van de 20e eeuw werd de regio voornamelijk bewoond door een meerderheid van Aramese christenen naast Koerden, Arabieren en een minderheid van Jezidi's. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waarin gelijktijdig de genocide op de christenen plaatsvond daalden de cijfers van de Arameeërs in de regio drastisch. Desondanks bleven zij tot aan de jaren '70 en '80 de dominante populatie in middelgrote steden als Midyat, Azech, en Kerburan en dorpen elders in de regio. De moord op verschillende prominente figuren binnen de gemeenschap waaronder doktoren, burgemeesters en andere intellectuelen zorgde voor een massa emigratie van de inheemse bevolking naar het westen.
Hedendaags bestaat de meerderheid van de bevolking uit een meerderheid van Kurmanci-sprekende Koerden en Arabisch-sprekende Mhallami (Mhalmoye).
Kerken en kloosters
In de regio die gezien wordt als het spirituele centrum van de Aramese christenen zijn er meer dan honderden kerken en kloosters gevestigd.
In 1160 werd het Syrisch-Orthodoxe patriarchaat overgebracht van Antiochië naar het Mor Hananyo-klooster in het oosten van de stad Mardin tot 1933 bevond het patriarchaat van de kerk zich in de stad totdat het werd verplaatst naar Homs in Syrië, vanwege de ongunstige politieke situatie in Turkije. In 1959 werd het patriarchaat overgebracht naar Damascus, waar het vandaag de dag nog steeds gevestigd.
In de Tur Abdin regio ligt ook het bekende klooster van Mor Gabriel een paar kilometer in het zuiden van Midyat. Het Mor Gabriel-klooster is gebouwd in 397 na Christus en is het oudste functionerende Syrisch-orthodoxe klooster op aarde. Het is de residentie van de bisschop van Tur Abdin, zeven nonnen, vier monniken en een groot aantal gasten, assistenten en studenten. Het klooster is belast met het levend houden van de vlam van het Syrisch-orthodoxe geloof in Tur Abdin, waarvoor het zowel een fort als een kerk is.
Taal
De taal van de Arameeërs van Tur Abdin is het Turoyo-Aramees. Aramees wordt ongeveer 3000 jaar gesproken in Tur Abdin. De liturgische taal van Tur Abdin is het Syrisch-Aramees, het dialect van Edessa.