Thinis (Oudgrieks Θίνις, OudegyptischTjenoe) was de hoofdstad van de vroegste dynastieën van het oude Egypte. De exacte locatie van Thinis is nog niet vastgesteld, maar ze bevond zich waarschijnlijk nabij de huidige stad Girga of El-Birba en niet ver van zijn begrafenisgebied Abydos, waar zich de graven van de eerste farao's bevinden. Bewijzen van bewoning in het gebied gaan terug tot het 4e millennium v.Chr.
De geschiedenis van Thinis gaat terug tot in de proto-dynastieke periode. Volgens de geschiedschrijver Manetho (ca. 250 v.Chr.) was Thinis het centrum van een confederatie van stammen onder leiding van Menes, die Egypte zou verenigen en de eerste farao werd. Volgens Herodotus (ca. 485-425/420 v.Chr.) legde Menes de loop van de Nijl om, groef een meer verder uit en stichtte Memphis (op de grens van Boven- en Beneden-Egypte) en bouwde er de Grote tempel van Ptah. De daaropvolgende vroeg-dynastieke periode wordt daarom ook wel 'Thinitische periode' (Thinitische tijd, 1e en 2e dynastie) genoemd. Volgens Apollonius van Tyana was Ethiopië gesticht door emigranten uit India (Philostratus, Het leven van Apollonius van Tyana, III,20 en VI,11).[1]
Nadat tijdens de derde dynastie de hoofdstad van Egypte naar Memphis verplaatst werd, verloor Thinis snel aan belang. Het bleef de hoofdstad van de 8e nomos van Opper-Egypte, Ta-wer (Grieks Thinites). Ook de militair en economisch belangrijke Westelijke Oases verzekerden Thinis een zekere positie gedurende het Oude en Nieuwe Rijk.
Door haar oude erfgoed bleef Thinis een belangrijk religieus centrum. In Thinis bevond zich de tempel van Onoeris (hij die haar van ver terugbrengt), de god van de nomos, wiens epitheton onder meer "Stier van Thinis" was. Ook zijn echtgenote, de leeuw-godin Mekhit, die hij uit Nubië meevoerde, werd er in haar eigen tempel vereerd.
↑Philostratus, Het leven van Apollonius van Tyana, Nederlandse vertaling S. Mooij-Valk, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2013, III,20, p. 116: 'Er was een tijd, moet je weten,' zei hij Iarchas, 'waarin de Ethiopiërs hier [in India] woonden als Indische stam, en Ethiopië nog niet bestond. De grenzen van Egypte lagen voorbij Meroë en de cataracten, en het land zelf omvatte aan de ene kant de bronnen van de Nijl en eindigde aan de andere kant bij de mondingen van de rivier. In de tijd dan dat de Ethiopiërs hier woonden, waren ze onderdanen van koning Ganges.' VI,11, p.222: 'Over deze wijsheid waren jullie Ethiopiërs het zelf ook eens met Pythagoras, in de tijd dat jullie de Indische levenswijze aanhingen, want van oudsher, lang geleden, zijn jullie Indiërs. Maar toen jullie uit schaamte over de reden waarom jullie hierheen zijn gekomen, omdat de aarde vertoornd was, liever geen Ethiopïers wilden lijken die uit India waren gekomen, hebben jullie daar alles aan gedaan (..) en hebben jullie besloten de goden liever te vereren op de Egyptische manier dan op die van jullie zelf (..).'