De typesoortStygimoloch spinifer is in 1983 benoemd en beschreven door Peter Malcolm Galton en Hans-Dieter Sues. De geslachtsnaam betekent: 'duivel van de Styx', vanuit het Hebreeuwsemoloch, 'demon', een verwijzing naar de Hell Creek formatie waar het fossiel gevonden is en de duivelse 'felle' verschijning die het dier vormt. De soortaanduiding betekent 'stekeldragend' in het Latijn en verwijst naar de stekels aan de achterzijde van de schedel.[4]
Stenotholus kohleri Giffin et al. 1988, gebaseerd op specimen MPM 7111, een schedeldak uit de Hell Creek van Montana,[5] is een vermoedelijk jonger synoniem van Stygimoloch. De geslachtsnaam is afgeleid van het Grieks stenos, 'nauw', en tholos, 'koepel'. De soortaanduiding eert Terry en Mary Kohler die het onderzoek door het Milwaukee Public Museum financieel ondersteunden.
Later zijn meer fossielen aan Stygimoloch toe gewezen. Deze omvatten de specimina MPM 8111, een schedel uit Slope County, North Dakota; UCMP 131163, een schedel uit Garfield County, Montana; UCMP 128383, een schedeldak met twaalf staartwervels uit hetzelfde gebied; UCMP 147063, een schedeldak van een jong dier uit Carter County, Montana; UCMP 147258, een schedelhoorn uit Wyoming; AMNH 21541, een gedeeltelijk skelet met schedelhoorns uit Garfield County; DIS 102, een linkersquamosum uit South Dakota. Verder is het van 'Sandy', een jong exemplaar van Pachycephalosaurus, ook wel beweerd dat het van Stygimoloch zou kunnen zijn.
Jack Horner stelde in 2009 dat Stygomoloch spinifer geen aparte soort was maar slechts een groeifase en dus een synoniem van Pachycephalosaurus.[6] Dit geldt mogelijk ook voor Dracorex, een pachycephalosauriër die in ieder geval zeer veel op Stygimoloch leek en mogelijk nauw verwant is.
Beschrijving
Stygimoloch had de voor de groep kenmerkende verdikking van het schedeldak. Hij was zo'n drie meter lang. Het schedeldak heeft op de hoeken een lange centrale kegelvormige stekel. De basis daarvan wordt omsloten door een tros van een tiental kleinere osteodermen. Afhankelijk van het exemplaar kunnen die ook weer tot stekels zijn uitgegroeid.
Galton & Sues gaven in 1983 een korte diagnose. Op het squamosum zijn drie of vier hoornkernen ontwikkeld. Het squamosale beenplateau steekt uit, Jonge dieren hebben nog een bovenste slaapvenster.
Fylogenie
Stygimoloch werd door Galton en Sues in de Pachycephalosauridae geplaatst. De meeste kladistische analyses laten hem als een nauwe verwant van Pachycephalosaurus uitvallen, wat weer op de mogelijkheid wijst dat het in feite om een onvolwassen fase van de laatste gaat.
Een mogelijke positie in de evolutionaire stamboom toont het volgende kladogram.
Stygimoloch was een planteneter en leefde wellicht in kudden.
Bronnen, noten en/of referenties
Referenties
↑Stygimoloch. Dinosaurussen. Geraadpleegd op 26-12-2022.
↑(en) Kraus, Scott, Stygimoloch. DinoPit (24 oktober 2012). Geraadpleegd op 26-12-2022.
↑Stygimoloch. www.prehistoric-wildlife.com. Geraadpleegd op 26-12-2022.
↑P.M. Galton and H.-D. Sues, 1983, "New data on pachycephalosaurid dinosaurs (Reptilia: Ornithischia) from North America", Canadian Journal of Earth Sciences20(3): 462-472
↑E.B. Giffin, D.L. Gabriel, and R.E. Johnson, 1988, "A new pachycephalosaurid skull (Ornithischia) from the Cretaceous Hell Creek Formation of Montana", Journal of Vertebrate Paleontology7(4): 398-407
↑Horner J.R., Goodwin M.B., 2009, "Extreme Cranial Ontogeny in the Upper Cretaceous Dinosaur Pachycephalosaurus", PLoS ONE4(10): e7626. doi:10.1371/journal.pone.0007626
Literatuur
Malam, J., & Parker, S (2003). Dinosaurussen en andere prehistorische dieren. Parragon. ISBN 1 40541 315 8