Pinguïns of vetganzen zijn een orde van niet-vliegende zeevogels die alleen voorkomen op het zuidelijk halfrond. De pinguïns behoren tot de orde Sphenisciformes, klasse Aves (vogels). Alle moderne pinguïns behoren tot de familie van de Spheniscidae, maar er zijn uitgestorven soorten die buiten deze kroongroep vallen.
De pinguïns zijn gemakkelijk te onderscheiden van andere vogels en zijn volledig aangepast aan extreme koude en het leven in de zee. Ze hebben bijvoorbeeld een warm verenkleed. Pinguïns gebruiken hun vleugels om door het water te vliegen, net zoals andere vogels door de lucht vliegen. Ze kunnen met een snelheid tot 30 km per uur door het water vliegen. Volgens sommige woordenboeken, zoals de Oxford English Dictionary, komt de naam "pinguïn" waarschijnlijk van het Welshpen gwyn (witte kop).[1] De naam werd oorspronkelijk gebruikt voor de reuzenalk, de inmiddels uitgestorven tegenhanger (geen nauwe verwant) van de pinguïn op het noordelijk halfrond.
Verwantschap
Met het DNA-onderzoek van Hackett (2008) en anderen is de positie van deze vogels binnen de Neoaves wat duidelijker geworden. Zij zijn waarschijnlijk verwant aan de zeeduikers, albatrossen en stormvogels en onderdeel van een veel grotere groep, wel watervogels geheten.
Pinguïns zijn carnivoren en vangen hun voedsel onder water. Ze eten hierbij vooral vis, kreeftachtigen en kleine inktvisjes. Wat de soorten onderling vangen is zeer divers. De grootste soort, de keizerspinguïn, eet ijsvissen, krill en inktvissen. De koningspinguïn eet soms inktvissen, maar leeft voornamelijk van kleine lantaarnvissen. De drie kleinere soorten (adelie-, ezels- en stormbandpinguïn) leven hoofdzakelijk van krill. Onderzoek uit 2011[2] toont aan dat bepaalde soorten pinguïns zoals de adeliepinguïn en de stormbandpinguïn in de afgelopen 30 jaar sterk in aantal zijn afgenomen. Het vermoeden bestaat dat dit vooral te wijten is aan een drastische afname van hun natuurlijk voedsel, het krill. Deze afname van krill in de Zuidpoolzeeën zou volgens zeeonderzoekers op zijn beurt weer een gevolg zijn van de opwarming van de aarde en het herstel van de walvissenstand.
Broeden en nestelen
De meeste pinguïnsoorten nestelen in gaten of holen om zich zo enigermate tegen de zon te beschermen. Ze verbeteren deze met takjes en ander restmateriaal (Spheniscus en Eudyptula) of bouwen een nest van stenen (Pygoscelis) die ze in hun omgeving vinden. Ze leggen meestal 2 (maximaal 3) eieren. De beide ouders lossen elkaar af bij het broeden. Terwijl de ene oudervogel het ei bebroedt, trekt de andere naar zee om zich te voeden. Zodra het jong is uitgekomen, lossen de ouders elkaar op dezelfde manier af om het jong te voeden.
Enkel de grootste soorten maken geen nest, maar broeden het enige ei dat gelegd is uit op hun poten onder een beschermende huidplooi van de buik. Bij de keizerspinguïn broedt alleen het mannetje het ei uit, tijdens de ijzige zuidelijke winter (juli-augustus) bij temperaturen van -70 °C en lager, terwijl het vrouwtje naar zee teruggaat om te eten.
Pinguïns lopen eigenlijk op hun hurken. Het heupgewricht bevindt zich laag bij de grond, het kniegewricht een stuk hoger. Dat veroorzaakt hun waggelende loop.
Natuurlijke vijanden
Op het land hebben pinguïns de ingevoerdelandroofdieren zoals katten, honden en ratten als belangrijkste vijand. Vanuit de lucht zijn de voornaamste natuurlijke vijanden de zuidelijke reuzenstormvogel en de jagers onder de zeevogels, alsmede de ijshoenders en de meeuwen. Deze vijanden uit de lucht vormen vooral een bedreiging voor de kuikens, de eieren, en gewonde pinguïns. In het water wordt de pinguïn vooral belaagd door zeeluipaarden, walvissen (voornamelijk orka's), pelsrobben en haaien. Om de jacht te bemoeilijken gaan de pinguïns vaak in grote aantallen te water. Ook de mens vormt een grote bedreiging door o.a. olievervuiling, overbevissing, jacht maken op eieren en guano (vogelmest), invoer van andere dieren en zelfs toerisme. Naast de roofdieren en de mens kunnen ook parasieten als vijand van de pinguïn worden beschouwd. Ze voeden zich met het bloed van de pinguïn; vooral bij zieke of zwakke exemplaren kan dit gevaarlijk zijn.
De gemiddelde levensverwachting van een pinguïn schommelt rond de 20 jaar, hoewel ze in gevangenschap aanzienlijk ouder kunnen worden.
Verenkleed
Alle moderne volwassen pinguïns hebben een witte buik en een zwarte rug, al hebben sommige soorten ook andere kleuren in hun verenkleed. De kleuren dienen als schutkleur bij het zwemmen. Het wit is een gevolg van het ontbreken van melanine, dat het zwart is van gespecialiseerde melanosomen, organellen die melanine bevatten. Het fossiel van het uitgestorven geslacht Inkayacu wees uit dat de typische kleuren pas ontstonden na eerdere aanpassingen aan een leven onder water, zoals de stand en vorm van de veren.[3][4]
Taxonomie
Er worden achttien soorten pinguïns onderscheiden, verdeeld over zes geslachten.[5]
De fylogenetische relaties tussen de geslachten en de soorten komen tot uitdrukking in het hieronder gepresenteerde cladogram dat gebaseerd is op moleculair genetisch onderzoek dat in 2019 werd gepubliceerd.[6]
↑Clarke, J.A., Ksepka, D.T., Salas-Gismondi, R., Altamirano, A.J., Shawkey, M.D., D’Alba, L., Vinther, J., DeVries, T.J., & Baby, P. (2010). Fossil Evidence for Evolution of the Shape and Color of Penguin Feathers. Science330 (6006): 954-957. ISSN: 0036-8075. DOI: 10.1126/science.1193604.