Hij werkte als freelance componist en dirigent in Wenen en schreef werken voor vele genres. Kont ontving verschillende prijzen en onderscheidingen, zoals de Förderungspreis der Stadt Wien (1951), de 1e prijs van de Wiener Volksoper (1958), de prijs van de Wiener Kunstfonds (1960 en 1967), de Oostenrijkse staatsprijs voor muziek (1964), de UNDA-prijs van de Internationale rooms-katholieke vereniging voor radio en televisie in Monte Carlo (1967), de muziekprijs van de stad Wenen (1975), de Würdigungspreis des Österreichischen Bundesministeriums für Unterricht und Kunst (1976), de gouden eremedaille van de stad Wenen (1986) en het Österreichisches Ehrenzeichen für Wissenschaft und Kunst 1e klas (1987). Hij is in een eregraf op de centrale begraafplaats Zentralfriedhof in Wenen begraven.[2]
"Derde tonaliteit"
Bijna geen andere componist van de recente Oostenrijkse muziekscene is met zulke contrasterende opvattingen begenadigd als Paul Kont. Na de Tweede Wereldoorlog oriënteerde Kont zich - in tegenstelling tot vele van zijn tijdgenoten - niet aan Paul Hindemith, of in geringere mate aan Anton Webern en Igor Stravinsky, maar ontwikkelde een van de piano-improvisatie afgeleide stijl, de zogenaamde fase van de "vastgehouden (of gevangene) improvisatie". Gedurende zijn latere jaren van studie volgde in 1947 de ontwikkeling van de "complexe techniek", waarin de individuele stemmen onafhankelijke beweging ervaren en alleen in metrisch en tonaal gevestigde complexen samen komen. Doordat hij ook de dodecafonie bestudeerde, kwam hij vanaf 1951 terecht in een contra-positie van de seriële muziek en werkte met "statistieke waarden". Hierbij is het essentieel dat door de verdeling van tonen en parameters een harmonisch zinvol resultaat wordt bereikt, waarbinnen vrije ontwikkelingen mogelijk moeten zijn. De belangrijkste hervorming is uiteindelijk de in 1963 gedane ontwikkeling van de derde tonaliteit (of "ruime/breedte" of "Nieuwe tonaliteit").[1]
Paul Kont zelf becommentarieerde het als volgt:
Ik zag dat de seriële techniek, die in buiten-muzikale gebieden uitloopt, geen ontwikkeling is, terwijl ik zelf weliswaar niet conservatief ben, maar eigenlijk betracht ik alle innovatie als een ontwikkeling van de traditie. Omdat de "tweede tonaliteit" - de periode vanaf Das wohltemperierte Klavier tot Antonín Dvořák - toch enigszins met de klassieke moderne haar einde gevonden heeft, en ik nooit voor de oude tonale muziek was, en echter altijd verderop wilde gaan, heb ik geconstateerd, dat na de eerste tonaliteit - Kerk-tonaliteit - en tweede tonaliteit als organische ontwikkeling een derde of nieuwe of ruime tonaliteit moest komen.
In Konts "derde tonaliteit" worden geen harmonische functie stappen gezet, maar de individuele stemmen diatonisch in reine intervallen gedeeltelijk wijdverbreid uit elkaar gevoerd, en het zo in de veelstemmigheid tot vaak irreële samenklanken voert. De in zijn boek Antiorganikum beschreven theorie is in de muzikale omzetting het meest terug te vinden in zijn oratorium Vom Manne und vom Weibe. De latere werken van Kont kan men als synthese van de verschillende hervormingsstappen beschouwen.[1]
Lebensblick - 3 romances voor bas-bariton en piano
Tagebuch - 9 lichte liederen voor bariton en piano
Spielgesang - 5 romantische liederen voor tenor en piano
1947-1976: - Eichendorff - A - tekst: Joseph von Eichendorff
30 liederen voor alt en piano
30 liederen voor tenor en piano
10 liederen voor mezzosopraan en piano
12 liederen voor bariton en piano
8 liederen voor sopraan en piano
6 liederen voor bas en piano
Harald Goertz: Beiträge '94 : Österreichische Komponisten unserer Zeit, Kassel: Bärenreiter, 1994, 175 p., ISBN 978-3-7618-1233-4
Wolfgang Suppan, Armin Suppan: Das Neue Lexikon des Blasmusikwesens, 4. Auflage, Freiburg-Tiengen, Blasmusikverlag Schulz GmbH, 1994, ISBN 3-923058-07-1
Karin Breitner, Lieselotte Theiner, Lucia Vogel: Beiträge zur Österreichischen Musik der Gegenwart - Dokumente zu Leben und Werk zeitgenössischer Komponisten, Tutzing: Hans Schneider Verlag, 1992. 522 p., ISBN 978-3-795-20728-1
Inge Ute Brunner, Walter Szmolyan: Das Porträt : Österreichische Komponisten der Gegenwart in Wort und Bild, St. Pölten-Wien : Niederösterreichisches Pressehaus, 1989. 70 p., ISBN 978-3-853-26878-0
Walter Szmolyan: Paul Kont, in: Österreichische Musikzeitschrift. 19 (1964), pp. 591-593.