Nepenthes bicalcarata is de grootste klimplant van het geslacht Nepenthes en kan tot twintig meter hoog in de boomlaag klimmen. Ook de centrale stengel is dikker dan die van verwante soorten en kan een diameter bereiken tot wel 3,5 centimeter. Afzonderlijke stengels zijn maximaal 40 centimeter lang. De taaie, bekervormige bladeren kunnen een lengte bereiken van 25 centimeter en een doorsnede van 16 centimeter. Onder het operculum (deksel) bevinden zich twee prominente, naar beneden gerichte doorns van maximaal drie centimeter. Met deze doorns onderscheidt de plant zich van alle andere bekerplanten. Mogelijk dienen deze doorns om predatoren af te schrikken die op de verdronken dieren in de beker afkomen.[2]
Onverstoorde wildernis met diffuus zonlicht en een hoge vochtigheid zijn optimale omstandigheden voor de plant en resulteren in de grootste afmetingen. De plant heeft een ondiep wortelstelsel dat enkel de bovenste turf- en strooisellaag penetreert, tot een diepte van ongeveer 25 centimeter. Door hoge concentraties tannine en alkaloïde zijn de bodemlagen hieronder te giftig voor de plant.
Mutualisme
Nepenthes bicalcarata dient als gastheer voor Colobopsis schmitzi. Dit is een mierensoort die uitsluitend in de gezwollen ranken van deze plant zijn kolonie sticht. De mieren voeden zich met de insectenlarven die de beker als phytotelma gebruiken. De plant op zijn beurt onttrekt naar schatting 42 procent van zijn stikstof aan de ontlasting van de mieren en aan dode mieren.[3] De mieren verwijderen schimmeldraden en andere verontreinigingen uit het bekerblad[4] en beschermen de plant tegen natuurlijke vijanden als snuitkevers van het geslacht Alcidodes.[5] Deze vorm van mutualisme tussen mieren en planten wordt myrmecotrofie genoemd en werd bij Nepenthes bicalcarata voor het eerst waargenomen in 1880, door de Britse natuuronderzoeker Frederick William Burbidge.