Jean-Baptiste was de zoon van Jean Poquelin, een rijke handelaar in wandtapijten die in 1631 de titel tapissier et valet de chambre du roi zou kopen, en Marie Cressé. Zijn moeder overleed toen hij 10 was. Jean hertrouwde met Catherine Fleurette die aan Jean-Baptiste twee halfzusters schonk alvorens in 1636 eveneens te overlijden. Vader Jean bleef achter als weduwnaar met 5 kinderen; het is misschien niet toevallig dat in de toneelstukken van Molière weinig moeders voorkomen, maar des te meer schoonmoeders en toegewijde dienstmeiden.[4]
Hij studeerde rechten aan de Universiteit van Orléans. In 1643 stichtte hij, naar eigen zeggen gedreven door een onweerstaanbare roeping, met de familie Béjart een toneelgezelschap, l'Illustre Théâtre, en nam de naam Molière aan.
Heel abrupt was die keuze voor het theater echter niet. De families Poquelin en Béjart onderhielden al jaren een zakelijk contact. Het zou kunnen dat Jean-Baptiste handelde uit verliefdheid op de oudste dochter Madeleine (geb. 1618). Hij kreeg van zijn vader een voorschot op de erfenis en stond het recht op ambachtsopvolging af aan zijn jongere broer.[6] Op 30 juni 1643 werd dan de oprichtingsakte van het gezelschap ondertekend.[7]
Het gezelschap werkte zonder succes. Molière moest wegens schulden enige tijd in de gevangenis doorbrengen. Hij verliet Parijs en reisde met zijn kameraden gedurende een twaalftal jaren door de provincie. Al spoedig begon hij zelf komedies te schrijven.
Op 24 oktober 1658 trad hij voor het eerst op voor koning Lodewijk XIV en zijn hele hof in een zaal van het Louvre. De bijval was zo groot, dat Molières gezelschap de naam Troupe de Monsieur mocht voeren en een zaal van het Petit-Bourbon tot zijn beschikking kreeg. In 1659 opende hij met Les précieuses ridicules een reeks van ongeveer dertig kluchten en blijspelen, die hem de gunst en bescherming van Lodewijk XIV bezorgden en hem bij het nageslacht beroemd maakten.
Van ca. 1661 tot zijn dood in 1673 werkte hij samen met de componist Jean-Baptiste Lully, wat resulteerde in comédies-ballets, composities van illustratieve begeleidingen bij enkele van de beste toneelstukken van de schrijver. Zo componeerden zij samen het comédie-ballet Les Fâcheux voor Fouquets grote openingsfeest van het kasteel van Vaux-le-Vicomte op 17 augustus 1661.
In 1662 huwde hij met de jonge toneelspeelster Armande Béjart (vermoedelijk geb. 1642 of 1643), zuster[8] of dochter[9] van zijn aanvankelijke geliefde Madeleine.
In zijn komedies had Molière kritiek op edelen en geestelijken, die bevoorrecht leefden, op hun sleur, hun blinde aanbidding van gezag, hun minachting van ervaring en waarneming. Hij richtte zijn kritiek ook op medici, schijngeleerden en de overdreven bewonderaars van kunst en wetenschap. Lodewijk XIV kon hem wel waarderen en steunde het gezelschap van Molière. Hij gaf toestemming op te treden in zijn eigen Palais-Royal. Na de afbraak van het paleis Petit-Bourbon, wegens uitbreiding van de oostelijke vleugel van het Louvre, speelde het gezelschap vaker op de nieuwe locatie.
Molière overleed op 51-jarige leeftijd na de vierde voorstelling van zijn laatste komedie, Le malade imaginaire, waarin hij zoals gewoonlijk de hoofdrol vertolkte. In dit toneelstuk werd de spot gedreven met ziek zijn. Een goed recept tegen ziekte was onverdunde wijn met een groot stuk rundvlees en Hollandse kaas. Tijdens de opvoering werd Molière plotseling onwel. Hij werd naar huis gebracht en vroeg om een stuk Parmezaanse kaas, het enige dat hij nog kon eten. Het mocht echter niet baten, Molière stierf nog diezelfde avond. De aartsbisschop van Frankrijk verbood de parochiepriester hem als toneelspeler een kerkelijke begrafenis te geven, maar de leden van Molières toneelgezelschap wisten dankzij hun invloed op de koning te bewerkstelligen dat hij op het kerkhof van St. Joseph werd begraven. Later werd hij herbegraven op Père Lachaise.[10]
In 1680, zeven jaar na zijn dood, werd bij decreet door Lodewijk XIV La Comédie Française opgericht, waarvan Molière als de wegbereider beschouwd mag worden.
Er zijn verscheidene speelfilms gemaakt over het leven van Molière.
Later werd het talent van Molière ook in intellectuele kringen erkend. Hij werd postuum lid van de Académie Française. Op zijn borstbeeld in de erezaal van de Academie werd in 1778 de tekst aangebracht: “Rien ne manque à sa gloire, il manquait à la nôtre” (“niets ontbreekt aan zijn eer, hij ontbreekt aan de onze”).
Bibliografie
Le Médecin volant (1645). Vertaald als: De vliegende dokter. Utrecht: Vrijzinnig christelijke jeugd centrale, 1956
La Jalousie du barbouillé, 1650. Zie: Oeuvres complètes de Molière
L'Étourdi ou les Contretemps, 1655. Vertaald als: Oratyn en Maskariljas, of Den ontydigen loskop; blyspel[a] (1692)
Le Dépit amoureux, 16 december 1656. Vertaald als: De spyt der verliefden, blyspel[b] (1708)
L'Amour médecin, 15 september 1665. Vertaald als: De liefdendokter, kluchtspel[k] (1680)
Le Misanthrope ou l'Atrabilaire[12] amoureux, 4 juni 1666. Vertaald als: Misantrope. Blyspel[l] (1682)
Le Médecin malgré lui, 6 augustus 1666. Vertaald als: De gedwongen doctor, klucht-spel[m] (1671)
Mélicerte, 2 december 1666
Pastorale comique, 5 januari 1667
Le Sicilien ou l'Amour peintre, 14 februari 1667. Vertaald als: De schilder door liefde, blyspel[n] (1682)
Amphitryon (13 januari 1668). Vertaald als: Amphitrion: bly-eynde-spel[o] (1670)
George Dandin ou le Mari confondu (18 juli 1668). Vertaald als: Lubbert Lubbertze, of De geadelde boer. Blyspel[p] (1686)
L'Avare ou l'École du mensonge, 9 september 1668. Vertaald als De vrék, blyspél[q] (1685)
Monsieur de Pourceaugnac, 6 oktober 1669 (De heer van Pourceaugnac, Of een vrijage met hindernissen)
Les Amants magnifiques (4 februari 1670). Vertaald als: De prachtige minnaars. Bly-spel[r] (1719)
Le Bourgeois gentilhomme, 14 oktober 1670. Vertaald als: Gentilhomme bourgois, ofte burgerlycke edelman; klucht-spel[s] (ca. 1680)
Psyché, 17 januari 1671
Les Fourberies de Scapin, 24 mei 1671. Vertaald als: De aerdige bedriegeryen van Schapin[t] (ca. 1679)
La Comtesse d'Escarbagnas, 2 december 1671 (Het huwelijk van Gravin van Escarbagnas)
Les Femmes savantes, 11 maart 1672. Vertaald als: De geleerde vrouwen, blijspel[u] (1850)
Le Malade imaginaire, 10 februari 1673. Vertaald als: De ingebeelde zieke. Blyspél[v] (1686)
Oeuvres complètes de Molière.[w][x] Bevat: I: La jalousie du Barbouillé; Le médecin volant; L'etourdi. II: Le dépit amoureux; Les précieuses ridicule. Contennant, en apendice, une étude sur Molière et sa musique par Th. Gerold (1922-1923)
↑(fr) Razgonnikoff, Jacqueline (2015). Le Paris de Molière. Editions Alexandrines, Parijs, "Autour de Saint-Eustache", pp. 16-17. ISBN 9782370890269.
↑(en) Canova-Green, Marie-Claude (2006). "The career strategy of an actor turned playwright: "de l'audace, encore de l'audace, toujours de l'audace"". The Cambridge Companion to Molière. Red. Bradby, David en Calder, Andrew. Cambridge: Cambridge University Press. pp. 1-13.
↑Dat recht zou hem bij de dood van zijn broer in 1660 terug toevallen; overigens liet hij ook in de tussentijd niet na geregeld de nuttige titel valet de chambre ordinaire du Roi te voeren.
↑(de) Grimm, Jürgen (1984). Molière (Sammlung Metzler Band 212). J.B. Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, "A.b.2 L'Illustre Théâtre", pp. 24-25. ISBN 978-3-476-10212-6.
↑(de) Grimm, Jürgen (1984). Molière (Sammlung Metzler Band 212). J.B. Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, "A.b.5 Molière und Armande Béjart", pp. 30-31. ISBN 978-3-476-10212-6.