Het hertogdom Saksen-Lauenburg (Duits: Herzogtum Sachsen-Lauenburg) of kortweg Lauenburg was van 1296 tot 1876 een hertogdom in het zuidoosten van de huidige Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein.
Geschiedenis
Voorgeschiedenis
Het noorden van het latere Lauenburg werd in de 7e/8e eeuw gekoloniseerd door de Polaben, een tot de Slavische Abodriten behorende stam. Karel de Grote kende het gebied in 804 toe aan de Obotriten uit dank voor hun steun tegen de Saksen. Reeds in 810 lijfde hij het echter in bij het Frankische Rijk.
Saksen-Lauenburg ontstond als zelfstandig hertogdom in 1296, toen Albrecht II Saksen met zijn drie neven - zoons van Johan I - verdeelde. Hijzelf kreeg Saksen-Wittenberg, de broers Johan II, Erik I en Albrecht III Saksen-Lauenburg. Beide takken bezaten aanvankelijk de keurvorstelijke waardigheid, maar deze viel krachtens de Gouden Bul in 1356 toe aan Wittenberg (Keur-Saksen).
Na het uitsterven van de linie Wittenberg in 1422 trachtte Lauenburg opnieuw de keurvorstelijke waardigheid te verkrijgen. Keizer Sigismund verleende deze in 1428 echter aan Frederik de Strijdbare uit het huis Wettin.
Het keurvorstendom Hannover inclusief Lauenburg werd in 1803 door Franse troepen bezet. In 1805 kwam het door het verdrag van Schönbrunn aan Pruisen, dat het in 1806 in bezit nam. In de Vrede van Tilsit van 1807 moest Pruisen afstand doen van al zijn gebieden ten westen van de Elbe, waarna deze bij het napoleontische koninkrijk Westfalen werden gevoegd. In 1810 stond Westfalen zijn noordelijke gebieden, waaronder Lauenburg af aan het Franse Keizerrijk.