Het document wordt “Gouden Bul” genoemd, omdat het zegel van deze oorkonde van goud vervaardigd was. De eerste 23 hoofdstukken werden op 10 januari1356 afgekondigd in Neurenberg op de Neurenberger Rijksdag. Hoofdstuk 24 tot en met 31 werden op 25 december1356 afgekondigd in Metz. Het is een van de belangrijkste wetgevende documenten van het Heilige Roomse Rijk en de bepalingen ervan zouden tot het einde van dit rijk in 1806 van kracht blijven.
Ook werd bepaald dat de grondgebieden van de keurvorsten ongedeeld moesten blijven. Zo werd bewerkstelligd dat steeds de eerste echtelijke zoon de volgende keurvorst zou worden.
In de Bul werd bevestigd dat de keurvorsten het recht hadden tol te heffen, recht te spreken, munten te slaan en Joden tegen vijanden te beschermen (tegen betaling), het zogenaamde Jodenrecht. Ook werd de titel voor de wereldlijke keurvorsten erfelijk.
Degene die tot Rooms-Duits koning gekozen was, moest zich vervolgens door de paus tot Rooms keizer laten kronen. Keizer Maximiliaan I noemde zichzelf na zijn koningskroning echter al "gekozen Roomse keizer". De laatste keizerskroning door de paus was daarom die van keizer Karel V in Bologna in 1530.