Van Bergen werd in 1473 kanunnik te Luik, in 1479 coadjutor en van 1480 tot aan zijn dood bisschop van Kamerijk. Als bisschop deed hij pogingen om de kerk in zijn bisdom te hervormen en misbruiken uit te bannen, maar stootte op verzet van zijn eigen clerus. Tijdens diocesane synoden haalde Hendrik uit tegen priesters die niet resideerden in hun parochie en onbekwame "deservitors" in hun plaats er de sacramenten lieten toedienen, die hebzuchtig inkomsten uit beneficies vergaarden en onfatsoenlijke kledij en kapsels droegen. Hij dreigde met gevangenisstraffen voor overtreders maar kwam met zijn kritiek in conflict met het kapittel van de kathedraal van Kamerijk. Uiteindelijk kon hij zijn hervormingen niet doordrukken.[1]