In zijn jeugd kreeg hij een aantal malen les van Robert Schumann.
Vanaf 1858 was hij organist in Dresden. Hoewel hij zelf luthers was, heeft hij voornamelijk in katholieke kerken het orgel bespeeld. Zo was hij in de Kreuzkirche de opvolger van Christian Gottlob Höpner. Ook was hij leraar aan het conservatorium in Dresden.
Voor orgel schreef hij negen solo-sonates, een sonate voor orgel vierhandig (opus 30) en tientallen kleinere werken, waarvan enkele gebaseerd waren op protestantse koralen. Verder schreef hij koormuziek en stukken voor piano.
Zijn composities zijn behoudend van stijl, met duidelijke invloeden van Mendelssohn. Zijn werk is te vergelijken met dat van zijn jongere tijdgenoot Joseph Rheinberger.
Enkele werken
op. 5: Fantasie und Fuge in C
op. 30: Preis-Sonate (voor vier handen en dubbel pedaal)
op. 32: Große Choralvorspiele
op. 35: Adagio
op. 39: 4 Trios für Orgel
op. 40: Fuge über BACH
op. 42: Orgelsonate Nr. 2 in g
op. 45: Variationen über ein Thema aus Beethovens Klaviersonate op. 109
op. 46 Nr. 1: Präludium
op. 46 Nr. 2: Tripel-Fuge
op. 46 Nr. 3: Postludium
op. 46 Nr. 4: Andantino
op. 48: Kurze Choralvorspiele
op. 49: Pastorale Nr. 1 in G
op. 51: Adagio für Cello und Orgel
op. 56: Weihnachtspastorale
op. 80: Orgelsonate Nr. 3
op. 103: Pastorale
op. 104: Fantasie und Fuge
op. 109: Fantasie und Fuge in c
op. 115: Orgelsonate Nr. 4
op. 116: Variationen über "Wer nur den lieben Gott"
op. 118: Orgelsonate Nr. 5
op. 123: Ouvertüre in c
op. 133: Fantasie Nr. 4
op. 137: Orgelsonate Nr. 6 in e
op. 140: Orgelsonate Nr. 7
op. 141: Concertsatz
op. 176: Fantasie Nr. 5
op. 178: Orgelsonate Nr. 8 in b
op. 183: Orgelsonate Nr. 9
Literatuur
Paul Janssen - Gustav Merkel: Ein Bild seines Lebens und Wirkens (Leipzig, 1886)