Het Folketing bestaat uit 179 zetels die door evenredige vertegenwoordiging gekozen worden. De Faeröer en Groenland hebben elk twee zetels. De overige leden worden vanuit de 92 Deense kieskringen gekozen. De leden worden gekozen voor een termijn van maximaal vier jaar. De premier kan, met goedkeuring van de vorst, vervroegde verkiezingen uitschrijven, waarmee de termijn voor de parlementsleden vervroegd afloopt.
Benaming
De naam Folketing betekent 'volksvergadering'. De uitgang -et (Folketinget) fungeert als aangehecht bepaald lidwoord; de vertaling is in dat geval 'de volksvergadering'.
Het eerste lid, Folk betekent 'volk' of 'de mensen'; het tweede lid ting gaat terug op het Proto-Germaanse woord *þinga', dat duidt op een rechtsprekende vergadering of een bijeenkomst om geschillen te bespreken.
Van 1849 tot 1953 was het Folketing een van de twee kamers in de Deense Rigsdag (Rijksdag). De andere was het Landsting (Landstinget). Beide kamers hadden evenveel macht, maar waar het Folketing het volk vertegenwoordigde, vertegenwoordigde het Landsting de oude aristocratie. Tot 1915 werden de meeste zetels in het Landsting door censuskiesrecht ingevuld; de overige zetels werden door de vorst aangewezen. Vanaf 1915 mocht ook de gewone bevolking stemmen, zij het indirect met een districtenstelsel en een hoge kiesgerechtigde leeftijd. In de volgende decennia verloor de Landsting aan invloed – de wetten werden immers in het Folketing gemaakt – en werd een overbodig bureaucratisch orgaan.
Na een referendum in 1953 werden de twee kamers samengevoegd. Volgens de Deense grondwet ligt de wetgevende macht nu zowel bij het Folketing als bij de koning. De koning tekent aangenomen wetten als een formaliteit, al kan hij principe zonder gevolgen weigeren een wet te tekenen.
Het komt zelden voor dat een partij de absolute meerderheid behaalt; de laatste keer was in 1901. De oorzaak ligt in de Deense Kieswet en Parlementswet. Denemarken hanteert een kiesdrempel van slechts twee procent (3,6 zetels) en reserveert bovendien voor Groenland en Faeröer elk twee zetels, de zogenaamde Noord-Atlantische mandaten. Daardoor kunnen er enkele zetels naar partijen uit deze autonome gebiedsdelen gaan. Dientengevolge ontstaan er politieke blokken en worden er coalitieregeringen gevormd.
De sociaaldemocraten (Socialdemokraterne) en het centrumrechtse Venstre zijn van oudsher de grootste partijen van Denemarken en leverden (met uitzondering van de jaren 1968–1971 en 1982–1993) ook vrijwel altijd de premier. In de praktijk wordt Denemarken vaak geregeerd door een minderheidsregering, met gedoogsteun van andere partijen in het parlement. Sinds 2022 is echter een meerderheidskabinet aan de macht, bestaande uit Socialdemokraterne, Venstre en Moderaterne.
Kieswet en Parlementswet
De Deense Kieswet en Parlementswet lijken op die van Nederland. Toch zijn er grote verschillen:
Er is een kiesdrempel van 2% van de stemmen, omgerekend 3,6 zetels in het Folketing.
Nieuwe partijen dienen bij deelname aan de verkiezingen het aantal handtekeningen te verzamelen ter grootte van één zetel volgens de kiesdeler, hetgeen overeenkomt met ongeveer 20.000 handtekeningen.
Een lid van het Folketing is parlementair onschendbaar, tenzij aan twee voorwaarden voldaan is: het parlementslid is op heterdaad betrapt en een meerderheid van het Folketing besluit de immuniteit op te heffen.
Debatten en algemene vergaderingen mogen in besloten kring (zonder publiek) gehouden worden, al is dit sinds de Duitse inval in Denemarken in de Tweede Wereldoorlog niet meer voorgekomen.
Na de verkiezingen stapten twee leden van Nye Borgerlige over naar de Dansk Folkeparti. Daardoor heeft de Dansk Folkeparti nu in totaal zeven zetels en Nye Borgerlige vier.
Voorzitters van het Folketing
Sinds het Folketing in 1953 een eenkamerparlement werd, dienden de volgende personen als parlementsvoorzitter: