Emily Elizabeth Dickinson (10 december1830 – 15 mei1886) was een Amerikaanse dichteres wier werk tezamen met dat van Walt Whitman een nieuw tijdperk in de Amerikaanse poëzie inluidde: het modernisme. Hoewel ze een teruggetrokken leven leidde en gedurende haar actieve jaren weinig bekendheid verwierf, erkende men haar na haar dood als een van de belangrijkste en invloedrijkste figuren uit de Amerikaanse dichtkunst.
Dickinson was een productief schrijfster, maar publiceerde tijdens haar leven slechts enkele van haar bijna 1800 gedichten. Haar uitgegeven dichtwerk werd destijds ingrijpend bewerkt door anderen om aan conventionele poëtische regels te voldoen. Dickinsons gedichten waren hun tijd vooruit. Ze bevatten korte regels, waren meestal ongetiteld en kenmerkten zich door een gecondenseerde stijl, onregelmatig halfrijm, experimenteel hoofdlettergebruik en een vrije interpunctie. Veel van haar gedichten behandelen romantische thema's als dood, liefde en onsterfelijkheid, maar verkennen ook aspecten van esthetica, natuur en spiritualiteit.[1]
Hoewel bekenden van Dickinson waarschijnlijk op de hoogte waren van haar schrijven, werd haar werk pas na haar dood openbaar gemaakt nadat haar jongere zus Lavinia haar verborgen gedichtenverzameling ontdekte. Haar eerste dichtbundel werd in 1890 gepubliceerd door haar vrienden Thomas Wentworth Higginson en Mabel Loomis Todd, hoewel beiden de inhoud ervan zwaar bewerkten. Een complete, en grotendeels ongewijzigde verzameling van haar dichtwerk, getiteld The Poems of Emily Dickinson, kwam beschikbaar in 1955.
Leven en werk
Dickinson werd geboren in een welgestelde familie in het Amerikaanse Amherst, Massachusetts. Dickinson bleef ongehuwd en zou het grootste gedeelte van haar leven binnen de muren van het familiehuis doorbrengen. Jarenlang is aangenomen dat deze keuze voortvloeide uit agorafobie, maar uit recent onderzoek van haar correspondentie blijkt dat dit kluizenaarschap à la Thoreau uit vrije wil was gekozen, zodat ze dichter bij haar eigen kern kon komen. Dit spreekt uit haar gedichten, die kleine, in onderwerpskeuze haast haiku-achtige observaties van het dagelijks leven zijn, alsmede korte observaties van haar eigen bewustzijn, geschreven in een stream of consciousness-achtige wijze.
Zoals bijvoorbeeld uit [1855]:
There is a solitude of space
A solitude of sea
A solitude of death, but these
Society shall be
Compared with that profounder site
That polar privacy
A soul admitted to itself –
Finite infinity.
Hoewel Dickinson zich afkeerde van de wereld bleef ze op de hoogte van de literaire ontwikkelingen; ze las John Ruskin, John Keats en Thomas Browne. Haar poëzie vertoont overeenkomsten met het werk van de Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892). Dickinson schuwt net als hij het experiment niet en maakt gebruik van het vrij vers en een ongebruikelijke typografie. In haar gedichten over haar eigen belevingswereld streeft zij net als Whitman een lyrische weergave na van het eigen bewustzijn. Ondanks de uitzonderlijke originaliteit van haar werk werden er tijdens haar leven slechts een zeven- tot twaalftal van de bijna achttienhonderd gedichten gepubliceerd en dan nog anoniem. Algemene erkenning van haar werk vond pas plaats in de twintigste eeuw. Tot de uitgave van Thomas Johnson in 1955 werden de gedichten meestal bewerkt in een vorm die de uitgever geschikter voor zijn lezers vond, vaak ook onderverdeeld in categorieën als liefde, vriendschap en natuur. De uitgave van Johnson brak hiermee, door als eerste een vorm te kiezen die dicht bij de originele teksten stond.
In Nederland geldt Simon Vestdijk als haar "ontdekker": zijn essaydebuut in Forum, begin 1933, betreft een verdediging en behandeling van Dickinsons poëzie. Haar Verzamelde gedichten verschenen in vertaling in het Nederlands in 2011, bij Uitgeverij Van Oorschot te Amsterdam, van de hand van Peter Verstegen.
Het forum-essay van Simon Vestdijk is gebundeld in zijn Lier en lancet (Rotterdam, 1939) en laatstelijk afzonderlijk herdrukt als Over de dichteres Emily Dickinson. Forum-essay (Doorn, 2001).