Een belangrijke invloed in Abbotts werk vormde de periode waarin ze in de jaren twintig in Parijs verbleef. Daar kwam ze voor het eerst met fotografie in aanraking door twee jaar als assistente van Man Ray te werken. In 1925 begon Abbott, met hulp van Peggy Guggenheim, een eigen fotostudio. Ze maakte gestileerde portretten van artistieke beroemdheden van die tijd als Edward Hopper, James Joyce en de surrealist Jean Cocteau.[1]
In 1925 maakte Abbott, via Man Ray, ook kennis met de Franse fotograaf Eugène Atget, wiens levenswerk het was om het oude Parijs in beeld te brengen. Dit zou van grote invloed worden op haar werk, nadat ze 1929 naar Amerika terugkeerde. Abbott wilde New York vastleggen. Niet om in beeld te brengen wat dreigde te verdwijnen, zoals Adget deed in Parijs, maar om juist de veranderingen in het New York van de jaren dertig te laten zien.[1]
Na de dood van Atget in 1927 nam Abbott een groot deel van diens fotomateriaal onder haar hoede, verscheepte het mee naar New York en verzorgde in belangrijke mate dat het bewaard bleef en gepubliceerd werd.
Vanaf 1939 tot 1960 fotografeerde Abbot veel wetenschappelijk onderwerpen, het Massachusetts Institute of Technology was een opdrachtgever in deze periode. De U.S. Route 1 tussen Florida en Maine was tussentijds in 1954 haar onderwerp van fotografie en werd zo'n 2500 keer vastgelegd. In 1968 verhuisde ze naar Monson in Maine en publiceerde A Portrait of Maine.
Twee jaar later, in 1970, was het oeuvre van Berenice Abbott voor het eerst in een overzichtstentoonstelling te zien in het Museum of Modern Art in New York. Verdere erkenning kreeg ze in 1989 van het International Center of Photography. Aan Berenice Abbott werd de Infinity AwardMaster of Photography toegekend.
Berenice Abbott overleed in 1991 op 93-jarige leeftijd in haar huis in Monson.
In Nederland werd haar werk in 2019 voor het eerst geëxposeerd in Huis Marseille.[1]