Jan van Beers (Antuérpia, 22 de fevereiro de 1821- ibidem, 14 de novembro de 1888) foi um poeta flamengo, pai do pintor Jan van Beers
Trabalhou como professor de neerlandês em colégios de Malines, Lier e no Athenaeum (instituto) de Antuérpia.
Escreveu ainda uma gramática neerlandesa em 1852 e relacionou-se com o ressurgimento do movimento flamengo.
Bibliografia
- 1846 : Graef Jan van Chimay, eene geschiedenis uit de XVe eeuw
- 1849 : Frans de Hakkelaar
- 1851 : Bij den dood van Hare Majesteit de Koningin
- 1853 : Jongelingsdroomen
- 1854 : De Blinde
- 1855 : Blik door een Venster
- 1855 : Zijn Zwanenzang
- 1856 : Lijkkrans voor Tollens
- 1857 : Bij de 25e verjaring van 's Konings inhuldiging
- 1858 : Levensbeelden
- 1859 : De Stoomwagen
- 1859 : Martha de Zinnelooze
- 1860 : Jacob van Maerlant
- 1869 : Gevoel en leven
- 1879 : Jan van Beers' gedichten, volksuitgave
- 1883 : Een Droom van 't Paradijs
- 1884 : Rijzende blaren, Poëzie, met penteekeningen van Jan van Beers zoon,
- 1884 : Jan van Beers' gedichten, volksuitgave
- 1885 : De oorlog, in de orkestpartituur van Peter Benoit
- 1885 : Feestzang bij het openen der Wereld-tentoonstelling
Referências
Este artigo incorpora texto (em inglês) da Encyclopædia Britannica (11.ª edição), publicação em domínio público.