De vestingstad ligt aan de samenvloeiing van de Ouse en de Foss. Vooral de Ouse treedt regelmatig buiten haar oevers, waardoor de stad gedeeltelijk onder water komt te staan.
De unitary authority die sinds 1996 de naam 'City of York' draagt, en waaronder ook omliggende landelijke gebieden vallen, telde in 2007 193.300 inwoners, in 2018 geschat op 210.000.
Bij het station York is het National Railway Museum gelegen, het grootste treinmuseum van Europa. Hier staan tientallen locomotieven en treinstellen.
Geschiedenis
De stad kent een lange geschiedenis. Archeologische vondsten wijzen erop dat het gebied waar nu York ligt al zeker 7000 of 8000 jaar voor Chr. werd bewoond. De stad zelf werd echter in het jaar 71 na Chr. gesticht door de Romeinen en heette aanvankelijk Eboracum. De eerste vermeldingen van de stad stammen uit 95-104 n.Chr. Voor de Romeinen was Eboracum een belangrijke militaire basis; keizer Septimius Severus overleed er in 211; 95 jaar later stierf keizer Constantius Chlorus in Eboracum, de vader van Constantijn de Grote, die daar de titel augustus kreeg. Later kwam het gebied in handen van de Angelen, en veranderde de naam van de stad in Eoferwic. In 866 werd Eoferwic veroverd door de Vikingen, die de stad Jórvík noemden. In de 9e en 10e eeuw was York hoofdstad van de Danelaw, de Vikingkolonie in East Anglia. Rond het jaar 1000 raakte de naam York in gebruik.
In 1298 werd York de tijdelijke hoofdstad van Engeland. Koning Eduard I van Engeland verplaatste zijn parlement en hofhouding naar York om op die manier beter de leiding te kunnen nemen over de invasie in Schotland. Ruim zes jaar lang zou het parlement in York blijven.[3]