Nog voor ze Constantinopel bereikt hadden, kregen ze onenigheid met keizer Manuel I Komnenos van het Byzantijnse Rijk die vreesde, dat Koenraad hem zou aanvallen. Manuel sloot een geheim verdrag met de Seltsjoeken. Zijn vrouw Bertha bemiddelde tussen hem en de kruisvaarders. Tegen de raad van Manuel in nam Konrad dezelfde weg door Klein-Azië als de Eerste Kruistocht vijftig jaar ervoor.
Hinderlaag
Konrad kwam maar traag vooruit door de bergen en eten en drank waren op. Bij Dorylaeum vielen de dorstige en hongerige kruisvaarders in een hinderlaag van de Seltsjoeken. De bereden boogschutters van de Seltsjoeken schoten pijlen af en vluchtten dan. De ridders achtervolgden hen. Ver weg van de eigen infanterie werden de achtervolgende ridders verslagen door de ruiterij van de Seltsjoeken. Eens ze de ridders verslagen hadden, overrompelden de ruiters van de Seltsjoeken het voetvolk van de kruisvaarders.
Vlucht
Die bliezen na zware verliezen de aftocht.
De Seltsjoeken zetten de achtervolging in en doodden graaf Bernhard van Plötzkau. Toen vluchtte het voetvolk in paniek terwijl de Seltsjoeken ze ongenadig neersabelden.
Begin november bereikte Koenraad gewond Nicaea.[1]
Hij voegde zich te Ulubad aan de Rhyndakos bij Lodewijk VII van Frankrijk.
Ze trokken verder langs de kust, maar in Efeze bleef Koenraad ziek achter. Het leger leed honger en kou en werd telkens door Seltsjoeken aangevallen. Maar weinig bereikten Palestina.