De Sint-Niklaasabdij in Veurne was een abdij die bestond van 1120 tot 1798.
Geschiedenis
In het jaar 1120 werd de Sint-Niklaasabdij opgericht door Jan van Waasten, de 30ste bisschop van Terwaan (Thérouanne in huidig Noord-Frankrijk, ook Terenburg genoemd), tevens bisschop der Morienen. Aanvankelijk bestond de abdij uit kanunniken van Sint-Augustijn. De geestelijke bediening van de kerk van Sint-Niklaas en de kapellen van Sint-Denijs (binnen de stad) en Pervijze werd toevertrouwd aan de nieuwe abdij.
De abdij werd ook door graaf Karel de Goede erkend en begiftigd met gronden.
In 1135 werd onder het bestuur van de 4de abt, Godfried, de regel van Sint-Norbert aangenomen, ofwel Premonstreit genoemd.
Een andere bisschop van Terwaan die eveneens Milo heette, gaf in 1164 de Sint-Niklaasabdij de leiding en toezicht over de abdij van Sint-Augustijn bij Terwaan. Het volgende jaar kreeg de abdij onder het bestuur van de 7de abt, Willem, het altaar van de nieuwe kapel van Sandeshove (Nieuwpoort) toegewezen. Philip, graaf van Vlaanderen, stond al zijn rechten aan de abdij af die hij had op gronden te Houtem.
De plaats waar de abdij oorspronkelijk gesticht was bleek niet geschikt als wijk-, studie- en bedeplaats. De abdij kreeg in 1170 van de bisschop toestemming om naar een gunstiger plaats te verhuizen. De gekozen plaats bevond zich buiten de nederzetting van Veurne. Zoals de meeste abdijen legde ook de Sint-Niklaasabdij zich toe op het ontginnen van moerassen en heiden. Uit middeleeuwse charters blijkt ook dat te Bulskamp en Wulpen aan wijnbouw werd gedaan.
Abt Johannes II verkreeg in 1242 van Thomas, de graaf-gemaal van Vlaanderen, het voorrecht dat de “onderhorigen der abdij vrij zouden zijn van allen krijgsplicht”.
Arnold, 24ste abt, woonde in 1330 de doopplechtigheid bij van Lodewijk van Male, de latere graaf van Vlaanderen, Nevers, Rethel, Bourgondië en Artesië.
De paus benoemde in 1441 Jan Baudewijns, premonstratenzer van Sint-Niklaas in Veurne, tot abt van Averbode. Deze benoeming gebeurde op vraag van de hertog en is een voorbeeld van inmenging van wereldlijke machthebbers in het abdijbestuur. Gelukkig oefende abt Baudewijns zijn ambt behoorlijk uit. In 1454 verkreeg deze abt voor zichzelf en zijn opvolgers het voorrecht om in de liturgie mijter en staf te dragen.[1]
Antoon van der Donck, de 32ste abt, kreeg als eerste het recht van paus Pius II in 1458 om de mijter te dragen voor zichzelfen zijn opvolgers.
Robert du Flocq, de 42ste abt, zag zijn abdij in 1566 een eerste keer verwoest en geplunderd en in 1578 een tweede keer verwoest en afgebroken door de Geuzen.
In 1583 werd door de bisschop van Ieper, Martinus Riethovius, de nieuwe kapel ingewijd.
Door zijn opvolger Philip van Damme werd in 1583 de eerste steen gelegd van een nieuwe kloosterkerk binnen de stadsmuren. Er werden ook verschillende kloosterlingen naar de universiteit in Dowaai gestuurd om er godgeleerdheid en wijsbegeerte te studeren. Abt van Damme werd voorgedragen als bisschop van Brugge maar weigerde.
Christianus Druve werd verkozen als volgende prelaat. Naast de heropbouw van de abdij binnen de stadsmuren richtte hij ook verschillende colleges op te Veurne en Diksmuide en een seminarie voor studenten van de orde te Dowaai. Van abt Druve bestaat een portret dat gedocumenteerd is in “Les primitifs flamands II. Repertoire des peintures flamandes des quinzième et seizième siècle, collections d’Espagne“.
Paulus de Gomiecourt, op dat ogenblik lid van de abdij en pastoor van Houtem, werd door aartshertog Ferdinand tot abt benoemd en te Ieper door Cornelius Jansenius gewijd. Hij richtte het college te Nieuwpoort op.
In 1699 zag de 49ste abt, Milo Abordyn, de abdij grotendeels door brand verslonden. Door zijn grote ijver werd alles wat vernield was, herbouwd gedurende zijn ambtsperiode.
Matthaeus van Troeyen herbouwde het prelaatskwartier in de abdij. Deze gebouwen bestaan nog steeds, in een gedeelte ervan is nu het postkantoor gevestigd.
Godfried Rycx, 54ste en laatste abt, zag de abdij opgeheven door de Franse republikeinen en de geestelijken hardnekkig vervolgd. De geconfisqueerde gronden werden in 1796 verkocht. De abdijkerk werd eigendom van H. Harni, inwoner van Veurne, die de kerk in 1798 liet afbreken.
Geschiedenis der stad en kastelnij van Veurne, door F. de Potter, E. Ronse en P. Borre
Parochies, bediend door de Norbertijnen van de St.-Niklaasabdij te Veurne door C. Denorme, in: Jubileumuitgave Bachten de Kupe 25, Nieuwpoort, 1974, p. 76-12
Les primitifs flamands II. Repertoire des peintures flamandes des quinzième et seizième siècle, collections d’Espagne, De sikkel Antwerpen, J. Lavalleye