Gedurende dit Tweede Franse Keizerrijk, dat zou bestaan tot de Franse nederlaag in de Frans-Pruisische Oorlog op 4 september 1870, zaten de royalisten in de oppositie. Enkele weken na de staatsgreep, op 22 januari 1852, werden zij reeds getroffen door een decreet dat de bezittingen van de voormalige koninklijke familie in beslag nam, wat onder hen de afkeer van Napoleon III en zijn despotisme voedde.
Hertog Albert de Broglie bracht in 1859 in zijn werk Vues sur le gouvernement de la France een overzicht van de royalistische standpunten. In 1860 zou Charles de Rémusat volgen met zijn werk La politique libérale en in 1868 verscheen La France nouvelleLucien-Anatole Prévost-Paradol.
Een royalistische standpunt was bijvoorbeeld het pleidooi voor het algemeen stemrecht, zij het onder een volwaardig bicameraal stelsel. Hoewel er tijdens het Tweede Franse Keizerrijk een parlement met twee kamers bestond, werd enkel het Wetgevend Lichaam rechtstreeks door de burgers verkozen. De senatoren werden immers door keizer Napoleon III benoemd. De Senaat had bovendien een beperkte wetgevende bevoegdheid: het kon enkel zogenaamde senatus consulta uitvaardigen.
Andere royalistische standpunten waren onder meer de decentralisatie, waarbij er meer macht zou toekomen aan de departementen, alsook conservatieve opvattingen, zoals de strijd tegen het vervagen van de zeden. Over de staatsvorm namen de royalisten een minder fors standpunt in dan de republikeinen: ook het keizerrijk was ten slotte een monarchie. Wel wilden de royalisten hierbij een combinatie met individuele vrijheden, iets waar ook de republikein Adolphe Thiers bijvoorbeeld voor pleitte in zijn befaamde toespraak over de noodzakelijke vrijheden.