De regering-Kálmán Tisza was de zesde Hongaarse regering sinds de Ausgleich in 1867, die Hongarije bestuurde van 1875 tot 1890. Regeringsleider was Kálmán Tisza, bijgenaamd de IJzeren Premier.
Geschiedenis
Ontstaan
Vlak voor de verkiezingen van 1875 fuseerden de Deák-partij en de partij Linkercentrum tot een nieuwe partij: de Liberale Partij. Deze partij haalde met meer dan 80% van de stemmen een overdonderende meerderheid, waarna Kálmán Tisza, de voorzitter van de Liberale Partij, werd aangesteld als premier in oktober dat jaar.
Verwezenlijkingen
De voornaamste opgave van de regering was orde scheppen in de chaotische financiële situatie van het land. Onder deze regering kende Hongarije, en met name Boedapest, een sterke ontwikkeling en werd het wettelijke en institutionele kader gevormd voor een kapitalistische economie. In 1876 vond een verregaande administratieve hervorming plaats: het hele land werd ingedeeld in 65 comitaten en zo werd er komaf gemaakt met het lappendeken van stoelen (autonome gebieden), comitaten, koninklijke vrijsteden enz. In 1881 vond een tweede administratieve hervorming plaats. Met deze hervorming kwam ook een eind aan het grootvorstendom Zevenburgen en de culturele en territoriale autonomie van de Zevenburger Saksen, tot grote ontzetting van de Duitse minderheid in Hongarije.
Er vonden nieuwe verkiezingen plaats in 1878, die de Liberale Partij opnieuw won met meer dan 57% van de stemmen. In 1879 werd de stad Szeged getroffen door een zware overstroming die de stad vernielde. Tisza stelde zijn eigen broer Lajos Tisza aan als commissaris belast met de wederopbouw van de stad. Lajos Tisza en architect Lajos Lechner maakten bij de heropbouw gebruik van de meest moderne technologieën. In 1881 werd een ontwerpwedstrijd uitgeschreven voor de bouw van het Parlementsgebouw en in 1882 werd een rijkswacht opgericht.
De Liberale Partij verzwakte opnieuw bij de verkiezingen van 1881 en 1884, maar behaalde telkens toch nog meer dan 56% van de stemmen. In 1884 werd de bouw van de Hongaarse Opera voltooid, naar een ontwerp van Miklós Ybl, en het jaar daarop werd begonnen met de bouw van het Parlementsgebouw. Tisza had Gábor Baross naar West-Europa gestuurd voor een studiereis. Deze werd in 1886 benoemd tot minister van Openbare Werken en Verkeer en zorgde voor een spectaculaire uitbreiding van het spoorwegnetwerk en het bevaarbaar maken van de IJzeren Poort.
De regering voerde een beleid van verhongaarsing: de etnische minderheden in Hongarije, zoals Roemenen, Slovaken, Kroaten werden geweerd uit het politieke leven en het openbaar bestuur en ook het onderwijs was gericht op een verhongaarsing van de bevolking.
Aftreden
Tisza's gezag werd echter mettertijd ondermijnd door corruptie en zijn controversiële en vaak hardvochtige manier van besturen. In 1890 vonden er demonstraties plaats en de regering boette sterk in aan populariteit, om uiteindelijk in maart dat jaar af te treden.