Synoniemen: Diplodium Sw. (1810), Oligochaetochilus Szlach. (2001), Plumatichilos Szlach. (2001), Petrorchis D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Linguella D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Crangonorchis D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Hymenochilus D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Bunochilus D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Speculantha D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Ranorchis D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Taurantha D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Pharochilum D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Eremorchis D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Urochilus D.L. Jones & M.A. Clem. (2002), Stamnorchis D.L. Jones & M.A. Clem. (2002)
Engels: Greenhood
Kenmerken
Pterostylis-soorten zijn terrestrische orchideeën. Ze worden gekenmerkt door een gevleugeld gynostemium of zuiltje. De australische naam 'greenhood' (groenkapje) wijst op de groene helm, die de meeste bloemen bezitten.
Bij een aantal soorten heeft de bloem een scharnierende lip, die dichtslaat bij aanraking door een insect. De lip en de andere kelk- en kroonbladen vormen daardoor een lange buis, met midden in het gynostemium. Het insect moet achteruit zijn weg naar buiten zoeken, waarbij het de pollinia meeneemt. Bij een volgend bezoek worden de pollinia op dezelfde manier achtergelaten op een andere bloem.