Plaveiselcelepitheel dankt zijn naam aan de vorm van de epitheelcellen. Deze zijn plat en liggen op elkaar gestapeld, waardoor ze lijken op een muur van plaveisel-stenen. De onderste epitheelcellen zijn altijd kleiner en ronder dan de bovenste cellen in het weefsel. Naarmate ze uitrijpen, komen ze verder boven te liggen en krimpt de celkern. Uiteindelijk sterft de cel en schilfert af.
Bij meerlagig plaveiselcelepitheel worden naar de oppervlakte toe de cellen geleidelijk platter. Zij zullen uiteindelijk als schilfers afgestoten worden. Nieuwe cellen worden continu aan de basis gevormd.
Men onderscheidt meerlagig afgeplat verhoornd epitheel en meerlagig afgeplat niet-verhoornd epitheel.
Meerlagig afgeplat verhoornd epitheel Hierbij gaan de cellen naarmate ze meer naar het oppervlak toe schuiven, meer en meer hoornstof (keratine) opnemen. Het verhoornde droge oppervlak wordt soepel gehouden door talg afkomstig van de talgklieren en vormt een bescherming tegen uitdroging. Dit epitheel vindt men terug in de opperhuid.
Meerlagig afgeplat niet-verhoornd epitheel De cellen van het niet-verhoornd afgeplat epitheel worden vochtig gehouden door klierproducten. We vinden dit soort epitheel terug in organen die onderhevig zijn aan mechanische prikkels zoals de mond, de slokdarm en de vagina.