Zijn vader Pieter Graafland was jurist en raadsheer in het Hof van Holland. Ook Joan studeerde Rechten van 1745 tot 1752 en promoveerde in Leiden. In 1758 trouwde hij Martha Henriëtta Buteux, de dochter van een dokter uit Middelburg, gedeputeerde van Zeeland bij de Staten-Generaal en eigenaar van een koffieplantage in Suriname.
In 1773 ging hij op een diplomatieke missie naar Engeland. In 1783 was Graafland betrokken bij de toelating van Mozes Salomon Asser als advocaat. Op 21 april 1787 werden hij en negen anderen en door toedoen van burgemeester Hendrik Hooft en Carel Wouter Visscher uit de raad gezet vanwege hun prinsgezindheid.[1]
In 1799 stierf zijn vrouw en twee jaar later trouwde hij met Laurentia Clara Elisabeth van Haeften.[2] In 1802 werd hij uitgenodigd zitting te nemen in het departementaal bestuur, maar liet zich verontschuldigen; in die functie had hij geen trek. In 1815 werd Graafland verheven in de Nederlandse adel.