Een volgroeide Japanse beuk wordt doorgaans 30 tot 35 meter hoog. De boom heeft een dicht bladerdak met een ronde kroon en een gladde en grijze bast. De licht geribbelde bladeren zijn eenvoudig van vorm en meten 10 tot 15 centimeter. Ze zijn het breedst bij de basis en hebben zeven tot elf nerven. De bladeren zitten afwisselend gegroepeerd aan de tak. De noot heeft een korte, dikke stengel van zo'n vijftien millimeter lang. Het onderste deel van de schil van de noot is bedekt met afgeplatte groene stekels. De bloemen worden door middel van de wind bestoven.
De Japanse beuk komt wijdverspreid voor op de vier grote Japanse eilanden en groeit er op vochtige leem- en zandgronden. In veel loofbossen is het een van de meestvoorkomende boomsoorten.[2] In het noordoosten van het eiland Honshu groeit de Japanse beuk tot op een hoogte van 1400 meter boven zeeniveau, maar in het zuidwesten van het verspreidingsgebied groeien alleen kleine, geïsoleerde boomgroepen in de bergachtige gebieden.
Ecologie
De jonge blaadjes en de zaden van de Japanse beuk zijn eetbaar en dienen voor veel dieren tot voedsel. Stevig hout als dat van de Japanse beuk is favoriet bij veel spechtensoorten. De boom is de belangrijkste nestboom van de zwarte specht en heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de verspreiding van de vogel in Japan.[3]
Gebruik door de mens
In Japan wordt de boom als bonsai gekweekt. De Japanse beuk is winterhard in Centraal-Europa en wordt soms als sierboom in parken geplant. De jonge bladeren zijn rauw geschikt voor menselijke consumptie. De olieachtige zaden kunnen rauw of gekookt worden gegeten, al zijn ze giftig in grote hoeveelheden. De geroosterde zaden kunnen worden gebruikt als surrogaat voor koffie.