Pieter Theodoor Lodewijk Helvetius (Helvetius) van den Bergh (Zwolle, 13 februari1799 – Den Haag, 10 oktober1873) was een theaterschrijver die landelijk bekendheid vergaarde met het blijspelDe Neven.[1] Op latere leeftijd maakte hij zich het schaken eigen en vergaarde hij enige faam met het componeren van schaakproblemen.
Biografie
P.T.L. Helvetius van den Bergh, laatste telg van de tak Helvetius van den Bergh uit het geslacht Van den Bergh, werd in 1799 in Zwolle geboren als zoon van een beroepsmilitair. Hij genoot een gedegen, maar niet-universitaire opleiding en werd ambtenaar bij de provincie Zuid-Holland.[2]
Een oogziekte en andere kwalen maakten Van den Bergh al spoedig het werken onmogelijk. In 1839 verhuisde Van den Bergh, ambteloos, met zijn bejaarde ouders naar Wijk bij Duurstede met de hoop dat de gezonde lucht aldaar hem aan de betere hand zou brengen.
In het zwaar verzuilde en kleinstedelijke Wijk bij Duurstede zou Van den Bergh zijn draai niet echt vinden. Hij was een geestdriftige liberaalgezinde en zijn ideeën over grondwetsherzieningen werden met argwaan aangezien. Er was zelfs het vermoeden dat hij vanwege zijn ideeën door de autoriteiten in de gaten gehouden werd.[3]
Toen zijn vader in 1846 kwam te overlijden, bleef Van den Bergh achter in een groot huis met twee dienstboden. Vermoedelijk waren zijn gezondheid, eenzaamheid en financiële situatie de redenen geweest dat W.J.L. Verbeek Van den Bergh in de periode tussen 1848 en 1853 in huis haalde, alwaar Van den Bergh derhalve enkele jaren verbleef.[4][5] Die leerde hem het schaken, en Van den Bergh bleek gevoel voor het spel te hebben. Hij componeerde schaakproblemen die in Sissa werden gepubliceerd. In 1853 verscheen zelfs een boek van zijn hand: Kunstspelen voor liefhebbers van het schaken.[6]
Van den Bergh zou het 'kleinsteedse plantenleven' in Wijk niet erg lang volhouden en vertrok in 1853 naar Vianen.[7] Later zou hij nog verhuizen naar Utrecht en ten slotte naar Den Haag. Inmiddels blind, trouwde hij op zesenzestigjarige leeftijd met Maria Briedé, een voormalige dienstmeid.
Toen jonge Haagse dichters in 1834 onder leiding van S.J. van den Bergh, Van Zeggelen en W.P. van Stockum het genootschap Oefening kweekt kennis oprichtten,[9] werd ook Helvetius aangezocht. Helvetius, zelf midden dertig, stond bij de jongere leden van het gezelschap in hoog aanzien, zeker nadat hij voor deze kring zijn Rijmepistel had voorgedragen. In deze vers nam Helvetius de dichterlijke clichés van zijn tijd ongenadig op de korrel en had hij in Den Haag zijn visitekaartje afgegeven.[10]
Theater
Zijn grootste roem dankt hij aan zijn debuut, het in vlotte alexandrijnen geschreven blijspel De neven (1837). Het stuk werd met veel succes ten tonele gebracht en kreeg allerwegen lovende kritieken. Veel minder bijval oogstte hij met zijn tweede blijspel Hieronimus Jamaar (1838). Het daaropvolgende stuk, De nichten (1841), werd zelfs een regelrechte flop. Gekrenkt door de publieke miskenning besloot Van den Bergh zich niet meer aan het schrijven van toneel te wagen.
Schaken
Verbeek bracht Van den Bergh in de periode van 1848 tot 1853 de beginselen van het schaakspel bij om zo zijn dagen te kunnen vullen.[11] Van den Bergh besteedde toen zijn meeste tijd aan het componeren van schaakproblemen. Het zou de onwaarschijnlijke geboorte zijn van wat een van de bekendste Nederlandse schaakcomponisten van de negentiende eeuw zou worden.[12] In 1853 verscheen van hem het boekje Kunstspelen voor liefhebbersvan het schaken. In het voorwoord daarvan legt hij uit wat Verbeek voor hem betekende in het schaken:
Gedachteloos zat ik eens op een Schaakbord te trommelen. Een medelijdend vriend [lees: W.J.L. Verbeek] ー want het is zoover met mij gekomen dat ik een voorwerp van medelijden geworden ben: eene drukkende oogkwaal waartegen de kunst niets vermag ontzegt mij de meeste genoegens des levens ー een medelijdend vriend die dat trommelen een poos had aangezien schoof mij de stukken tusschen de vingers. Werktuigelijk gaf ik mij aan zijn onderrigt over en bragt het in twee dagen zoover dat de paarden geen bokkensprongen meer maakten en elke figuur haren eigenaardigen gang hield. Toen verhief ik de beenen popjes tot speelpopjes voor hetgeen mij van mijne phantasie was overgebleven, en zonder nog regt te weten wat een Kunstspel was vervaardigde ik er één, dat de eer genoot in het tijdschrift Sissa te worden opgenomen. Heilzaam prikkelde dit mijnen diep sluimerenden geest. Con amore zette ik het aangenaam boejend werk voort en zo ontstond de verzameling die thans het licht ziet. Het bouwen aan den grooten weg voor het groot publiek had ik lang afgezworen; ik doe het nog eenmaal aan een klein afgelegen pad dat slechts door weinigen betreden wordt. Dáár zal mijn nederig getimmerte afgunst wekken noch ergernis geven.[13]
Vanwege zijn kwalen is Van den Bergh nooit lid geweest van een schaakvereniging. Maar zijn late doch rappe klim in de schaakwereld maakt dat hij een erflater in de Nederlandse schaakgeschiedenis is geworden.[14]
Muziek
Van den Bergh speelde goed viool en bezat een Stradivarius. Deze bleef echter in de kist toen hem het zicht benomen werd.[15]
Het is niet onwaarschijnlijk dat Van den Bergh ook Thomas Werndly kende, gezien het feit dat ze met J.W.L. Verbeek een gezamenlijke vriend c.q. collega in de schaakwereld hadden; en het feit dat ze beiden in dezelfde periode als dichter bijgedragen hebben aan de gedichtenbundel Erato voor Neerlands schoonen en in dezelfde literaire kringen vertoefden.
Bronnen
Santen, J.H. von (2003), De woelziekste gemeente van Nederland - Politiek in Wijk bij Duurstede 1848-1860
↑Bevolkingsregister deel 1, periode 1859-1860, Wijk bij Duurstede; Sissa (Verbeek) 1853, p.
↑Sissa 1873 p.347, voetnoot. Merkwaardig is dat daar helemaal geen gewag van gemaakt wordt in Van Waveren (1925) en zou uit Van Waverens woorden (Zie Van Waveren p. 52) eerder afgeleid kunnen worden dat hij niet bij Willem heeft ingewoond. Mogelijk dat Bork & Verkruijsse (1985) hier meer duidelijkheid over kunnen geven.