Satō studeerde Duitse wetgeving aan de Universiteit van Tokio. In 1923 slaagde hij voor zijn ambtenaarexamen, en het jaar erop werd hij een ambtenaar bij het Japanse spoorwegministerie.
Satō trouwde in 1926 met Hiroko, de dochter van diplomaat Yosuke Matsuoka. Samen kregen ze twee zonen, Ryutarō en Shinji Sato.
Hij diende van 1944 tot 1946 als directeur van het Osaka Railways Bureau, en van 1947 tot 1948 als onder-minister van Transport.[1]
Satō werd in 1949 namens de Liberale Partij lid van de Kokkai. In juli 1951 werd hij verkozen tot minister van Communicatie en Post, een positie die hij tot juli 1952 behield. Over de jaren klom Satō langzaam omhoog in politieke rang.
Nadat de Liberale Partij fuseerde met de Japanse Democratische Partij tot de Liberaal Democratische Partij, werd Satō tot voorzitter van deze partij verkozen. Hij had deze positie van december 1957 tot juni 1958. In het kabinet van zijn broer Nobusuke Kishi en Hayato Ikeda werd hij minister van Financiën.
Van juli 1961 tot juli 1962 was Sato minister van Economische Zaken. In 1964 was hij de minister die de leiding had over de organisatie van de Olympische Zomerspelen 1964.
Premier
Satō volgde in 1964 Ikeda op als minister-president. Hij was bij veel mensen populair vanwege de groeiende economie. Hij probeerde politiek een balans te vinden tussen de wensen van de Verenigde Staten en China. Satō weigerde herhaaldelijk om vertegenwoordigers van de Volksrepubliek China toe te laten in Japan. Wel onderhield Satō nauwe banden met Taiwan. Bij de meeste grote gebeurtenissen steunde Satō’s regering de keuzes van de Verenigde Staten.[2] Zijn steun aan het Veiligheidsverdrag tussen Japan en de Verenigde Staten, alsmede Japans steun voor de Amerikaanse troepen in de Vietnamoorlog, leidden tot protesten onder studenten. Deze protesten namen dusdanig ernstige vormen aan, dat in 1969 Satō gedwongen werd de Universiteit van Tokio een jaar te sluiten.[3]
Satō introduceerde in 1967 een beleid tegen de productie en het bezit van nucleaire wapens in Japan. Tevens liet hij Japan lid worden van het Non-proliferatieverdrag. Dit leverde hem de Nobelprijs voor de Vrede op.
Satō onderhandelde met de Amerikaanse presidenten Lyndon B. Johnson en Richard Nixon over de teruggave van Okinawa, wat sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog in Amerikaanse handen was. In 1969 bereikten de twee een akkoord dat de Amerikanen hun legerbases in het gebied mochten houden, maar dat Okinawa wel weer Japans grondgebied zou worden.[4] In 1972 werd Okinawa formeel overgedragen aan Japan.
Satō werd tweemaal herkozen. Hij kondigde in juni 1972 aan dat hij vervroeg zou terugtreden en na zijn derde periode als minister-president niet voor een vierde periode zou gaan. Een reden voor zijn aftreden was de China-politiek van de Amerikaanse president Nixon.[5] In totaal had hij 8 jaar en 2 maanden onafgebroken als premier gediend. Dit werd door geen enkele opvolger geëvenaard, tot Shinzo Abe (2012-2020) Sato's record verbrak.
Allisonson, Gary D. Japan’s Postwar History. Cornell University Press (2004) ISBN 0801489121
Ambrose, Stephen & Brinkley, Douglas. The Rise to Globalism. Longman (1998). ISBN 0140268316.
Feiler, Bruce. Learning to Bow:Inside the Heart of Japan. Harper (2004). ISBN 0060577207
MacMillian, Margaret. Nixon and Mao: The Week that Changed the World. Random House (2008). ISBN 0812970578
Eddy Dufourmont, "Satô Eisaku, Yasuoka Masahiro and the Re-Establishment of February 11th as National Day: the Political Use of National Memory in Postwar Japan", in Wolfgang Schwentker and Sven Saaler ed., The Power of Memory in Modern Japan, Global Oriental, 2008, p.204-222.