Diego was afkomstig uit een adellijke, maar verarmde familie. Aan de universiteit van Salamanca studeerde hij af in privaat en kerkelijk recht. Als rechter in de Audiencia van Sevilla, maakte hij indruk op de jezuïet Franciscus Borgia, een van de leidende figuren van de contrareformatie, die hem bij Filips II aanbeval als 'een persoon van grote geleerdheid, deugd en voorzichtigheid', een hoog ambt waardig.[1] 'In 1565 was Espinoza 'van heel Spanje de man [geworden] in wie de koning het meeste vertrouwen had en met wie hij het meest bespreekt, betreffende Spanje en buitenlandse zaken' en 'alles - heilig en niet-kerkelijk, wereldlijk en spiritueel - gaat via zijn handen'. Kort gezegd, zoals een verbaasde ambassadeur opmerkte, had Filips Espinoza gemaakt tot 'nog een koning aan dit hof.'[2]
Hij werd pas in 1564 tot priester gewijd, waarna hij op verzoek van de Spaanse koning in 1566 tot inquisiteur van Spanje werd benoemd.
Door de problemen in de Nederlanden besloot Filips II zelf naar het gebied af te reizen, waarbij hij Espinosa aanstelde als regent van het koninkrijk. Om meer waardigheid aan het ambt te geven diende de Spaanse koning een verzoek in bij paus Pius V om Diego tot kardinaal te wijden. De paus honoreerde het verzoek en de wijding vond op 24 maart1568 plaats.
↑Parker, G. (2014), Imprudent King, A New Life of Philip II, p. 71
↑Parker, G., p. 71: 'By 1565 Espinoza had become 'the man in all Spain in whom the king places most confidence and with whom he discusses most business, concerning both Spain and foreign affairs' and 'everything - sacred and secular, wordly and spiritual - passes through his hands'. In short, as an astonished ambassador put it, Philip had made Espinoza 'another king in this court.'