Het schip werd voornamelijk ingezet op de Waal en nevenrivieren, in Zuid-Holland en Zeeland. In de eerste Wereldoorlog werd het als bevoorradingsschip voor de Marine tussen Hellevoetsluis en Vlissingen gebruikt. In de Tweede Wereldoorlog lag het schip verborgen voor de vijand in de grienden langs de Oude Maas bij Spijkenisse. Na de oorlog werd het met de jaren steeds minder gebruikt, een stoommachine vraagt nu eenmaal meer inzet van mankracht en het opstoken van de ketel veel tijd. Het kon echter wel goed worden gebruikt waar de reizen goed te plannen waren, dus als meetvaartuig en het vervoerde bovendien tal van gasten van Rijkswaterstaat naar de Deltawerken. In 1967/1968 zocht Rijkswaterstaat een mogelijkheid om het schip voor de sloop te behouden. Het kon op 31 januari1968 met steun van diverse bedrijven en particulieren tegen sloopwaarde van de Dienst der Domeinen worden overgedragen aan de Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam.[1]
Schotse 2-vuurs ketel, kolengestookt, in 1926 gebouwd door de Rijkswerf. In 1998 vervangen door een vergelijkbare ketel uit 1952, gebouwd door Vlaardingsche Machinefabriek I.A. Kreber