De beaux-artsstijl is vooral het product van bijna 250 jaar onderwijs en onderzoek, sinds 1671 aan de Académie royale d'architecture, en na een fusie in 1816 met de koninklijke academies voor andere beeldende kunsten en muziek aan de architectuurschool van de Académie des Beaux-Arts. De principes die hier werden onderwezen, hebben tot diep in de 20e eeuw vrijwel ongewijzigd de vormgeving van vele gebouwen bepaald. In de loop van de eerste helft van de 20e eeuw werd deze stijl langzaam verdrongen door het nieuwe bouwen en de internationale stijl.
Hoofdkenmerken
Gebouwen in beaux-arts zijn over het algemeen symmetrische pompeuze gebouwen met afwerking in natuursteen. De eerste verdieping is de belangrijkste verdieping en deze is hoger en duidelijk prominenter dan de begane grond of de hogere verdiepingen. De gevels zijn vaak afgewerkt met rusticastukwerk. In de gevels zijn zuilen, kroonlijsten, frontons, mascarons, pilasters, balustrades en balkons en monumentale klassieke beelden verwerkt. Verder worden er zowel binnen als buiten brede trappen en wijde bogen gebruikt, ook in de ramen.
De gebouwen zijn bewerkt met reliëfs, muurschilderingen, mozaïeken en polychromie waarmee de functie van het gebouw wordt benadrukt. Ook worden metalen of stenen slingers en cartouches gebruikt. Een ander opvallend kenmerk zijn de afgeplatte daken. De hekwerken (ook in de balkons) zijn frivool en gedeeltelijk afgewerkt met goudkleurige elementen.
Kritiek
Er is ook kritiek. Waar de principes tot wet worden verheven, de menselijke maat wordt losgelaten en de constructie verdwijnt achter een overvloed aan ornamenten, daar raakt volgens critici de goede smaak uit het oog verloren en spreekt men wel van de "suikertaartenstijl". In engere zin is die term gereserveerd voor de verwording van de stijl tot het "socialistisch realisme" onder Stalin.