Bètastraling ontstaat in het β-vervalproces (bètaverval), waarin een atoomkern een elektron e− of positron e+ uitzendt.
Er zijn twee soorten bètastraling, β−- en β+-straling.
Bij β−-straling verandert in de kern een neutron in een proton, waarbij een elektron en een elektron-antineutrino worden weggeschoten. Dit dient niet verward te worden met interne conversie, waarbij een aan het atoom gebonden elektron wordt uitgezonden. De massa van de kern blijft ruwweg gelijk, aangezien het neutron en het proton ongeveer even zwaar zijn. Dit wordt kwalitatief aangegeven met de uitdrukking: het massagetal blijft gelijk, maar het atoomnummer neemt toe met 1. Voorbeeld:
Bij β+-straling verandert in de kern een proton in een neutron, waarbij een positron e+ en een elektron-neutrino worden weggeschoten. Het massagetal blijft gelijk, maar het atoomnummer neemt af met 1. Voorbeeld: