Het Athenaeum Illustre te Deventer, een zogenoemde illustere school, was een instelling voor hoger onderwijs die van 1630 tot 1878 bestaan heeft. Na de oprichting in Deventer van een gymnasium en een hogereburgerschool werd de school, die lange tijd van beperkte betekenis was geweest, opgeheven.
Geschiedenis
In 1579 en 1580 had de stedelijke overheid geprobeerd een 'collegium' met de naam Transisulanorum op te richten. Hoewel de goedkeuring daarvoor verleend was, is dit plan niet uitgevoerd, vermoedelijk door stevige tegenwerking van de stad Zwolle.[a] Deze tegenvaller was waarschijnlijk de aanleiding voor Anna van Twickelo en haar zoon Balthasar Boedeker om in 1584 middels een testament vrijwel hun volledige vermogen aan de Stad Deventer over te dragen met het doel daarvan een universiteit op te richten.[1]
In 1630 werd het Athenaeum onder aanvoering van Jacobus Revius opgericht. Het Athenaeum was geen universiteit, maar wel een school voor hoger onderwijs. Het bood een vervolgopleiding in de eigen stad voor leerlingen van de Latijnse School, een instituut dat in de voorbije eeuwen grote vermaardheid had gekend. De opleiding kon dienen tot voltooiing van de scholing die jongens daar waren begonnen, maar ook als eerste fase van een universitaire opleiding.
De Deventer magistraat was het 'bevoegd gezag' en de kerkenraad de invloedrijke toezichthouder. Vanaf de stichting volgde de instelling een uitgesproken calvinistisch beleid en dat zou meer dan honderd jaar zo blijven. De docenten kwamen in het begin vooral uit de Duitse landen waar veel onderwijsinstellingen waren gesloten vanwege de Dertigjarige Oorlog. Ze kregen de titel van hoogleraar, maar in tegenstelling tot de universiteiten van bijvoorbeeld Franeker en Harderwijk had de school geen promotierecht. Het Athenaeum was daardoor een echte stadshogeschool met een regionale uitstraling. Nogal wat studenten kwamen uit Zutphen, tot deze stad een eigen hogeschool opzette. Veel studenten studeerden door aan de universiteiten in Leiden en Utrecht. Aan het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw was het succes van de school afgenomen, en hernieuwingsplannen en het nieuwe gebouw aan de Grote Poot in 1836 brachten daarin weinig verandering. In de 19e eeuw werd de school veelal door circa 30 studenten bezocht, met enkele uitschieters naar boven. De gemeenteraad besloot in het studiejaar 1863-1864, toen er 31 studenten waren ingeschreven, de Illustere School op te heffen vanwege de oprichting van de Hogereburgerschool, maar kwam datzelfde jaar terug op dat besluit. Het Athenaeum bleek echter inderdaad geen bestaansrecht meer te hebben naast deze nieuwe schoolvorm. In 1871 schreef zich nog één student in die zijn opleiding afmaakte. Op grond van de Wet op het Hoger Onderwijs (1876) sloot de school in 1878 definitief haar deuren.[1]
De aan het Athenaeum in beheer gegeven stadsbibliotheek van Deventer bestaat nog als Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek. Het was van 1995 tot 2015 ook de bibliotheekorganisatie van hogerberoepsonderwijsinstelling Saxion.
Gebouwen
De school was eerst gehuisvest in het voormalige Lamme van Dieseklooster. In 1836 werd op de locatie van het eeuwenoude wijnhuis De Steerne een nieuw schoolgebouw gebouwd naar ontwerp van stadsarchitect Bernardus van Zalingen. Dit neoclassicistische gebouw kwam na opheffing van de school in 1873 in eigendom van Sociëteit De Hereeniging.
Bekende hoogleraren
Hendricus Reneri, natuurkunde, wiskunde en metafysica, 1631 tot 1634
J.C. van Slee, De Illustre School te Deventer 1630-1878. Hare geschiedenis, hoogleeraren en studenten, met bijvoeging van het Album Studiosorum, 's-Gravenhage, 1916
Frijhoff, W.Th.M., Het Athenaeum van Deventer: een stedelijke hogeschool en haar studenten, in: H.W. Blom, H.A. Krop en M.R. Wielema (red.), Deventer denkers: de geschiedenis van het wijsgerig onderwijs in Deventer, Hilversum: Verloren, 1993, online te raadplegen via Google Books
Peeters, Hans, Romantiek en mythevorming rond een bibliotheek, Deventer: Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek, 2005, ISBN 978-90-809896-8-9
Noten
↑De tegenwerking had mogelijk te maken met de toezegging van Filips II van Spanje om de opbrengsten van het nabij Zwolle gelegen Begraafplaats Bergklooster voor de school ter beschikking te stellen.[1]